
 
        
         
		wens  in  de geschiedenis van Java’s maatschappelijken toestand geen  
 sterker  sprekend  feit,  dan  dat  de  Javanen  der  16de  eeuw  nog,  
 even  als  die  van  Madjapahit,  zich  vooral  als  ondernemende  han-  
 delaars,  stoute  zeevaarders,  onverschrokken  kolonisten  onder-  
 schcidden,  en  dat  zij,  als  geheel  genomen  —  want  dat  de  adel  
 en  de  volksmassa  in  afkomst  en  karakter  zeer  verschillen,  heb  
 ik  elders  getoond  —  eene  groote  verandering  hebben  moeten  
 ondergaan  om  in  de  vreedzame  landbouwers  van  onzen  tjjd  te  
 worden  herschapen.  Pier,  lichtgeraakt,  bloeddorstig  en  dapper  
 zijn  de  Javanen  die  de  Portugeezen  ons  teekenen,  en  ofschoon  
 het  somtijds  uitkomt  dat  die  trekken  niet  geheel  uit  hun  karakter  
 zijn  weggewischt,  is  het  toch  duidelijk  dat  de  tijger  in  hen  
 getemd  is  en  de  slaapdrank  eener  lange  onderwerping  aan  over-  
 machtige  vreemdelingen  zijne  werking  niet  heeft  gemist. 
 ZESDE  HOOFDSTUK. 
 D e   o p k o m s t   v :a n   h e t   h u i s   v a n   M a t a r a m . 
 De  overgang  van  het  oppergezag  van  het  huis  van  Demak  
 tot  het  huis  van  Mataram  vormt  eene  der  merkwaardigste  epi-  
 soden  in  de  geschiedenis  van  Java.  Ongelukkig  kennen  wij  ze  
 schier  alleen  uit  de  inlandsche  overlevering  en  ontbreken  ons  
 bijna  geheel  de  middelen  om  deze  aan  de  getuigenissen  van  
 Europeesche  schrijvers  te  toetsen.  Wei  vallen  in  dit  tijdvak  de  
 bezoeken  der  Engelsche reizigers Francis Drake (1580) en Thomas  
 Cavendish  (1588)  aan  Java’s  kusten;  maar  behoudens  enkele  
 reeds  aangehaalde  bijzonderheden  ’),  hebben  die  vluchtige aanloo-  
 pen  nagenoeg  geene  bjjdragen  van bljjvende waarde voor de kennis  
 van  Java  opgeleverd.  Er  rest  ons  dus  niets  dan  de  inlandsche  
 berichten  in  den  eenvoudigsten  vorm  terug  te  geven  en  uit  de  
 verschillende  lezingen  de  aannemelijkste  te  kiezen. 
 Ik  heb  reeds  aangeduid  dat  de  zoon  van  dien  regent  van 
 Penging  die  op  last  van  Panembahan  Djimboen  was  vermoord,  
 tot  eene  groote  rol  in  de  geschiedenis  van  Java  bestemd  was.  ')  
 De  overlevering  zegt  dat  zijne  toekomstige  grootheid  reeds  voor-  
 speld  werd  op  het  oogenblik  dat  zijne  moeder  hem  ten  huize  
 der  weduwe  van  Rjai-gede  Tingkir  ter  wereld  bracht.  Daarom  
 werd  Djäkä  Tingkir  —  zooals  hij  in  zijne  jeugd  genoemd  werd,  
 vermoedelijk  om  zijne  wäre  afkomst  te verbergen, —  toen  hij  elf  
 jaren  oud  was  door  zjjne  moeder  naar  Demak  gebracht,  waar  
 hij  weihaast  gelegenheid  vond  zich  in  de  gunst  van den Pangeran  
 in  te  dringen,  die  hem  den  naam  gaf  van  Pandji  Mas  2) ,  hem  
 zorgvuldig  tot  de  kennis  van  den  Islam  en  van  de  rijkswetten  
 liet  opleiden,  hem  vervolgens  tot  bevelhebber  zijner  lijfwacht  
 aanstelde,  en,  terwijl  hij  hem  eene  zijner  dochters  ten  huwelijk  
 gaf,  hem  het  bestuur  van  zijns  vaders  regentschap,  van  nu  af  
 doorgaans  Padjang  genoemd,  toevertrouwde.  Met  de  vergunning  
 van  zjjn  schoonvader  bouwde  hij  een  kraton.  Yele  fabelachtige  
 bijzonderheden  worden  nog  van  hem  verhaald,  maar zeker schijnt  
 dat  hij  bij  den  dood  van  Pangeran  Tranggänä  in  het  bezit  bleef  
 der  landschappen  Padjang  en  Mataram3),  en  die bestuurde onder  
 den  titel  van  Adipati.  Men  zegt  ook  dat  hij  in  het  bezit  was  
 der  voornaamste  rijkssieraden  en  daaraan  eenig  recht  tot  oppergezag  
 over  de  andere  vorsten  ontleende;  doch  het  is  bezwaar-  
 lijk  te  begrijpen,  op  wat  wijze  die  regalia  in  zijne  handen  zjjn  
 gekomen,  en  veel  waarschijnlijker  dat  dit  verzonnen  is  om  den  
 overwegenden invloed door hem geoefend, te verklären en te wettigen. 
 De  oudste  zoon  van  Pangeran  Tranggänä,  Pangeran  Mock-  
 mid,  moet  inderdaad  als  de  eigenlijke  opvolger  zijns  vaders  be-  
 schouwd  worden;  want  aan  hem  werd  Demak met de omliggende  
 gewesten  toegewezen,  een  gebied  ongeveer  overeenkomende  met  
 de  tegenwoordige  residentie  Samarang.  Hij  wordt  gewoonlijk  
 Soesoehoenan  (ook  wel  Sultan  4))  van  Prawätä  genoemd,  ver- 
 1)  Bl.  223. 
 2)  Dikwijls  wordt  hij  ook  Mas  Karebet  genoemd.  De  vele  namen  en  titels  aan  den*  
 zelfden  persoon  gegeven" dragen  veel  bij  tot  de  verwardheid  en  onduidelijkheid  der  
 Javaansche  verhalen. 
 3)  Mataram  of Mantaram  in  Ngoko,  Malawis  of  Mantawis  in  Krämä. 
 4)  Vgl.  boven,  blz.  203.