
 
        
         
		was  hiermede  nog  niet  tevreden;  ook  haar  eohtgenoot  stond haar  
 in  den  weg,  en  zij  handelde  in  het  geheim  inet  van  Imhoff  
 over  zijne  onttrooning,  bewerende  dat  zijne  onnoozelheid  heip  
 tot  de  regeering  onbekwaam  maakte.  Yan  Imhoff  liet  de  echtge-  
 nooten  te  Batavia  voor  zieh  komen,  en  vond  termen  om  het  
 verzoek  der  ßatoe ,  dat  ook  door  den  gezaghebber  te  Banten  
 Falck ondersteund werd, in te willigen. De arme vorst werd in 1749  
 naar  Amboina  gezonden,  waar  hij  niet  lang  daarna  overleed. 
 De  Ratoe  werd  nu  voorloopig  tot  regentes  verklaard  en  als  
 zoodanig  door  de  bevolking  erkend,  doch  de  willekeurige  han-  
 delingen  waaraan  zij  en  haar  gunsteling  Pangeran  Scharif  zieh  
 schuldig  maakten,  deden  weihaast  de  Bantenners  tot oproer over-  
 slaan.  Er  werd  nu  hevig  en  met  afwisselende  kansen  gestreden,  
 totdat  de  Gouverneur  Generaal  Mossel,  de  Ratoe  als  de  wäre  
 oorzaak  der  onlusten  erkennende,  in  1750  troepen  zond  die haar  
 versloegen  en  oplichtten.  Aan  die  vorstin  werd  het  eiland Edam  
 ter  woonplaats  aangewezen,  waar  zij  het  overige  harer  dagen  in  
 eenzaamheid sleet, en Pangeran Scharif werd naar Banda gebannen. 
 De  kommandeur  Falck  belegde  nu  eene  vergadering  van  de  
 overgehleven  prinsen  van  den  bloede  en  rijksgrooten,  in  welke  
 beslist  werd  dat  de  kroon  zou  worden  opgedragen  aan  Pangeran  
 Arja  Adi  Santika,  jongeren  broeder  van  den  naar  Amboina  gebannen  
 Sultan  Zeinoe’l-Arifin.  Deze  aanvaardde  de  regeering,  
 onder  voorwaarde  dat  zijn  naar  Ceilon verbannen neef, Pangeran  
 Goesti, uit de  ballingschap  teruggeroepen  en weder  als kroonprins  
 zou  erkend  worden,  en  dat  het  hem  te  allen  tijde  vrij  zou  
 staan,  wanneer  hem  de  last  der  regeering  te  zwaar drukte, haar  
 aan  dezen  over  te  dragen.  De  nieuwe  vorst  nam  den  naam  aan  
 van  Sultan  Aboe’I-Maäli  Mohammed  Wagioe’l-Halimin,  en  sloot  
 een  contract  met  de  Compagnie, waarbij hij het eerst uitdrukkelijk  
 erkende  zijn  rijk  van  haar  in  leen  te  hebben  en  de  Lampongsche  
 districten  op  Sumatra  aan  haar  afstond  ’) ,  ofschoon  dit  in  den  
 toestand dier gewesten slechts  weinig  verandering  schijnt  gebracht  
 te  hebben. 
 >)  De  ttovere  van  Breugel.  318 ;  Meinsma,  I .  152. 
 Maar  de  opstand  was  hiermede  op  verre  niet geeindigd; slechts  
 waren  de  rollen  verwisseld,  daar nu zij  als muitelingen beschouwd  
 werden,  die  het  rooven  en  plünderen  in  naam  der  Ratoe  voort-  
 zetten  en  hare  loslating  eischten.  Een  hoop  dezer  plunderaars  
 viel  in  het  gebied  der  Compagnie  en  verbrandde de suikermolens  
 tot  onder  de muren van Batavia.  De burgers kwamen in het geweer  
 en  betrokken  de  wacht,  en  tot  tweemaal  werden  de  opstande-  
 lingen  geslagen  en op de vlucht gedreven.  Niet gelukkiger slaagden  
 zij  in  de  poging  om  Banten  in  te  sluiten;  want  de  belegerden ,  
 die  over  zee  hulp  uit  het  vaderland  ontvangen  hadden,  deden  
 een  uitval  en  behaalden  een  volkomen  overwinning.  Nu  werden  
 de  verschansingen  van  den  vijand  aangetast,  zijne  dorpen  ver-  
 brand,  zijn  geschut  veroverd.  Het  langst  verdedigde  zieh  een  
 priester,  Kjahi  Tapa  geheeten,  die  zieh  met  400  man  op  een  
 berg  teruggetrokken  en  daar  verschanst  had.  De  wel  geslaagde  
 bestorming  dezer  sterkte  deed  eindelijk  de  muiters  uiteenstuiven,  
 en  spoedig  waren  de  laatste  vonken  van  den  opstand uitgedoofd. 
 Omstreeks  dezen  tijd  gaf  de  pas  opgetreden  Sultan  Aboe’I-  
 Maäli  gevolg  aan  het  voornemen,  dat  hij  reeds  bij  den  aanvang  
 zijner  regeering  schijnt  gekoesterd  te  hebben,  om  het  bewind  
 aan  zijn  neef  Pangeran  Goesti  over  te  dragen.  Deze  aanvaardde  
 de  kroon  in  1753  onder  den  naam  van  Aboe’n-Natsr  Mohammed  
 Arif  Zeinoe’l-Aschekin,  bevestigde  bij  een  nieuw  contract  met  
 de  Compagnie  de  erkenning  harer  suzereiniteit,  en  verbond zieh  
 tot  de  betaling  der  door  haar  in  1750  en  1753  gemaakte  oor-  
 logskosten *).  In  1758  liet  hij  het  lijk  van  den  Sultan  zijnvader  
 van  Amboina  naar  Banten  vervoeren  en met groote staatsie begra-  
 ven.  Zijn  oom,  die  te  zijnen  behoeve  van  de regeering had afstand  
 gedaan,  overleed  in  1760. 
 De  Compagnie  had  haar  doel  bereikt.  De  algemeene  vrede  op  
 Java was  hersteld;  het  gebied,  door  vroegere  inspanning  verwor-  
 ven,  had  zij  ongeschonden  behouden;  hare gevaarlijkste vijanden  
 had  zij  door  de  toepassing  van  den  regel  „divide  et  impera“  
 schier  machteloos  gemaakt;  de  wijze  waarop  de  splitsing  van 
 *)  De  Rovere  van  Breugel.  118,  126. 
 n.