
 
        
         
		te  Samarang  zoowel  aan  dat  lichaam  als  aan  hun  vorst  trouw  
 en  gehoorzaamheid  zweren,  onder  verklaring,  dat  zij,  in  geval  
 van  tweestrijd,  aan  de  bevelen  der  Compagnie  den  voorrang  
 boven  die  van  den  Soesoeboenan  zouden  toekennen.  Yoorts werd  
 bet  gebied  der  Compagnie,  als  bevestiging  en  uitbreiding  van  
 vroegeren  afstand,  in  dier  voege  geregeld, dat aan baar behooren  
 zou:  geheel  Madoera,  —  de gebeele Oostboek van Java ten oosten  
 van  eene  lijn  over  Pasoeroean  van  het  noorder-  naar het zuider-  
 strand  getrokken, — eene strook van  600 roeden  längs  het  strand  
 der  zee  en  längs  den  oever  van  alle  in  zee  uitloopende  rivieren  
 op  en  rondom  geheel  Java,  —  Soerabaja met alle daaraan onder-  
 hoorige  regentschappen  en  districten, — de districten Bembang en  
 Djapara  met  de  daarin  gelegen houtbosschen, —  Samarang en on-  
 derhoorigheden,  reeds  bij  de  overeenkomsten  van  1678  en  1705  
 aan  de  Compagnie  afgestaan,  maar  thans  met  dien verstände aan  
 haar toegekend, dat ook de inkomsten van den handel *) der zeeplaat-  
 sen Samarang, Kali Gawe, Torbaja en Goemoelak, die tot dusverre  
 in naam van den Soesoehoenan geheven waren, aan haar zouden körnen  
 j  terwijl  eindelijk  de  Tji Losari als de grens tussohen Mataram  
 en  het  Compagnie’s  gebied  bleef  gehandhaafd.  Om  Tjakra-ning-  
 Bat  tevreden  te  stellen  werd  bepaald,  dat  zijn  zoon  regent  van  
 Sidajoe  zou  bljjven  en  dat  regentschap  steeds  aan  een lid  zijner  
 familie  zou  worden  gegeven,  met  dien  verstände  dat,  zoo  de  
 regent  van  Sidajoe  tot  het  gezag  over  Madoera  geroepen  werd,  
 steeds  een  ander  lid  der  familie  over Sidajoe  zou gesteld worden.  
 De  voornaamste  der  overige  bepalingen  hebben  betrekking  tot  
 de  leveringen  van  rijst,  katjang,  katoenen garens,  peper,  indigo  
 en  hout  aan  den  Soesoehoenan  opgelegd,  tot  de  bevestiging van  
 het  handelsmonopolie  der  Compagnie,  tot het  onderhoud  van  het  
 Nederlandsch  garnizoen  ter  hoofdstad,  waarvoor  de  Soesoehoenan, 
   behalve  de  in  zes  jaren  af  te  betalen  achterstallige gelden t  
 13,200  realen  in  de  maand  zou  voldoen,  en  tot  den  afstand van 
 i)  In  het contraot  heeten  deze  Schahbandarijen,  van  S c h a h b a n d a r ,  havenmeester.  
 Goemoelak,  thans  met  meer  te  vinden,  is  op  oude  kaarten  de  naam  eener  rivier  en  
 desa  tuasonen  Torbaja  en  de  rivier  van  Demak.  De  rivier  van  Goemoelak  schijnt  de-  
 zelfde  te  zyn  die  op  Junghuhn’s  kaart  Kali  Kondang  heet. 
 het  recht  van  muntslag  aan  de  Compagnie.  Ten  slotte  werden  
 alle  oörlogskosten  aan  den  Soesoehoenan  kwijt  gescholden,  zoo-  
 lang  hij  zieh  aan  de  voorwaarden  van  het  traktaat  getrouwelijk  
 zou  houden  l).  Na  de  sluiting  dezer  overeenkomst bracht de Soesoehoenan  
 in  1744  den  zetel  van  zijn  rijk  van  het hem zoo nood-  
 lottig  geworden  Kartasoera  over  naar  Sälä,  dat  nu  den  naam  
 ontving  van  Soerakarta  Adi-ning-ßat,  en  nog  heden  aan  zijne  
 afstammelingen  tot  verblijfplaats  strekt. 
 Maar  de  vredeskelk  werd  der  Compagnie weder  van  de lippen  
 gestooten,  toen  zij  dacht  zieh  aan  een  dronk  daaruit  te  laven.  
 Yele  prinsen  waren  met  hare  beschikkingen  ontevreden,  maar  
 niemand  meer  dan  Tjakra-ning-Bat, die  zieh  geheel  zag  teleur-  
 gesteld  in  zijne  hoop  om  belangrijke  bezittingen  op  Java te verwerten, 
   en  wiens  troepen  de  gewesten  die  hij  veroverd had, nog  
 bezet  hielden.  Hij  weigerde  die  te  ontruimen  en  eischte  voor  
 zieh  Blora,  Djipang  en  Lamongan,  de  inkomsten  der  havens  
 van  Gresik,  Toeban  en  Sidajoe,  Soerabaja  als  regentschap  voor  
 zijn  zoon,  en  den  titel  van  Panembahan.  En  toen  de  Begeering  
 van  de  meeste  dezer  voorstellen  niet  hooren  wilde,  begon  hij  
 dadelijk  zieh  ten  strijde  uit  te  rüsten,  wierf Balineesche  hulp-  
 benden  aan  en  trachtte  de  regenten  van  Soemenep,  Pamakasan  
 en  Soerabaja  te  bewegen,  om  zieh  met  hem tegen de  Compagnie  
 te  vereenigen ,  in welke  poging  hij  zieh echter  deerlijk zag teleur-  
 gesteld ■).  Desniettemin  bleven  de  pogingen  van den Commissaris  
 Yerijssel  en  van  twee  opzettelijk tot hem gezonden afgevaardigden  
 om  hem  tot  reden  te  brengen,  volkomen  vruchteloos;  hij  scheen  
 zieh  vast  te  hebben  voorgenomen  öf  de  overwonnen  gewesten  
 te  behouden,  öf  alles  te  verliezen. 
 Men  vernam  nu  weldra  dat  Tjakra-ning-Bat  de  rebellen  in  
 Malang  en  Pasoeroean  ondersteunde,  die,  schoon  meermalen  ge-  
 slagen,  in  hun  verzet  bleven  volharden;  dat  hij Djipang,  Sidajoe  
 en  vooral  het  eiland  Menari,  dat  den  ingang  van  straat Madoera 
 )  Zie  het  traktaat  in  Byiir.  t.  d.  I.  T.  L.  en  Vk.  I.  292,  en  bij  de  Jonge,  IX.  
 434.  Het  is  tot  heden  het  laatste  stuk  der  voortreffeljjke  verzameling  door  laatstge-  
 noemden  sohrijver  uit  het  Archief  der  Compagnie  bij een gebracht.