
 
        
         
		tegen  Tirtà  Negara  in  het  bedwingen  van  het  oproer  uitstekende  
 diensten  bewees.  Tjàkrà  Negara  werd  nu  door  de  Compagnie  
 onbekwaam  verklaard  om  ’t  bewind  te  voeren,  en  den  3O s t e n   
 April  1751  werd  Tirtà  Negará,  onder  den  titel  van Raden  Toe-  
 menggoeng,  pleehtig  te  Samarang  tot  regent  van  Soemenep  ver-  
 heven  l).  Deze  prins  leefde  tot  1767  en  werd  toen  opgevolgd  
 door  zijn  zoon  Tirtà  Negàrà  I I ,  die  in  het  volgendo  jaar,  zoo  
 het  schijnt  tot  belooning  der  hulp  bij  de  verovering  van  Banjoe-  
 wangi  bewezen  2),  met  den  titel  Pangéran  Nàtà  Koesoemà  werd  
 vereerd.  Bij  dezelfde  gelegenheid  moet  hem  ook  het  bestuurvan  
 het  landschap  Probolinggo  zijn  toegezegd,  doch  in  ruil  daarvoor  
 erlangde  hij  in  1772 3)  het  bewind  over  de  Soemenepsche  eilan-  
 den,  naar  het  grootste  ook  Kangean-  of  Keangilan-eilanden  
 genoemd4) ,  die  van  dat  tijdstip  af  tot  20  Januari  1855 5 ),  toen  
 zij  onder  een  afzonderlijken  ambtenaar  werden  gesteld,  een deel  
 van  Soemenep  bleven  uitmaken.  Deze  eilanden,  hoewel  rijk  in  
 uitmuntend  timmerhout,  zijn  gebrekkig  bekend  en  zeer  door  de  
 Compagnie  en  opvolgende  besturen  verwaarloosd.  Het  blijkt  
 niet  dat  daarin  tot  heden  veel  verbetering  gekomen  is. 
 Wat  eindelijk  het  eiland  Bawean  betreft,  in  de  dagen  waar-  
 van  wij  spreken,  doorgaans  Baviaan  genoemd,  het  vormde  een  
 afzonderlijk  regentschap,  met  welks  hoofd  in  1782 de Compagnie  
 eene  overeenkomst  trof  over  de  wering  van  zeeroof en  smokkel-  
 handel,  tot  welk einde  er  ook eene  kleine bezetting werd gelegd 6). 
 Afgezien  van  de  bijzondere  onderscheidingen  die  men  goed  
 vond  om  politieke  redenen  aan  de  prinsen  van  Madoera  tever-  
 leenen,  voerden  de  regentende  titels van Adipati, Toemenggoeng 
 x)  Hageman  in  T.  v.  N.  I .   1858.  I .  334  (waar  '/1750«  stellig  een  schrijf-  of  
 drokfout  is),  I I .   11;  Handl.  I .   221;  v.  Hoevell,  Reis,  I I .   59. 
 2)  Boven,  blz.  500. 
 3)  Dit  jaar  noemt  Hageman  in  T.  v.  I .   T.  Ld.  en Vk.  IX .  289  en  T.  v.  N.  
 I .   ‘1858.  I I .   25.  Elders (T.  v.  N .  I .   1858,  I I .  3v.  en  12)  noemt  hij  het jaar  1765. 
 4)  Bij  Daendels,  Staat,  2 ,  is  dit  verbasterd  tot  Candiaansche  eilanden. 
 5)  Hageman,  T.  v.  N.  I.  1858.  I I .  3 ,  12.  In  T.  v.  I .  T,  Ld.  en  Yk.  IX.  289,  
 noemt  hij  het  jaar  1853. 
 6)  Hageman  in  T.  v.  I.  T.  Ld.  en  Vk.  IX.  291  v.  Die  schrijver  zegt  daar  uitdruk-  
 kelijk  dat  Bawean  niet  onder  den  Gezaghebber  van  den  Oosthoek,  maar  rechtstreeks  
 onder  den  Gouverneur  van  Java  stond,  maar  is  daarin  bepaaldelijk  in  strijd  met  Daendels, 
   Staat.  2. 
 of Ngabéhi.  In  den  grond  waren  zij  slechts  als  ambtenaren  der  
 Compagnie  te  beschouwen;  maar  in  navolging  van  het  stelsel  
 dat  steeds  door  de  Torsten  van  Java  gevolgd  was,  werd  de  
 regent  bij  zjjn  dood  meest  altijd  opgevolgd door een zijner zonen,  
 die  daartoe  de  meest  geschikte  werd  geoordeeld.  De  afwijkin-  
 gen  die  somtijds  voorkwamen  en  in  allen  gevalle  bewijzen  dat  
 men  zieh  door  geen  erfelijk  recht  tot  opvolging gebonden achtte,  
 zijn  niet  geschikt  om  ons  günstiger  voor  het  bestuur  der  Compagnie  
 te  stemmen.  De  nieuwe  regent  was  gehouden  een  ge-  
 schenk  aan  te  bieden aan den Gouverneur  der  Noordoostkust,  die  
 uit  deze  huldegiften  een  aanzienlijk  deel  zijner  inkomsten  trok,  
 en  wanneer  er  onder  de  Grooten  een  was  die  den  door  het  ge-  
 bruik  aangewezen  opvolger  in  zjjne  aanbiedingen  verre  overtrof,  
 werd  er  wel  eens  naar  een  voorwendsel  gegrepen  om  laatsge-  
 noemden  uit  te  sluiten.  Zoo  verhaalt  Dirk  van  Hogendorp  in  
 1799,  dat  de  toenmalige  regent  van  Samarang  50,000 rijksdaal-  
 ders  voor  zijne  bevordering  had  gegeven,  en  alle  kinderen  van  
 zijn  overleden  voorganger dien ten gevolge waren voorbijgegaan ’). 
 De  groote  meerderheid  dezer  regenten  worden  ons  beschreven  
 als  onkundige  en  trage,  maar  zeer  hoogmoedige  personen,  die  
 zieh  weinig  met  hun  land  en  volk  bemoeiden,  maar  alleen  
 zorgden  er  zooveel  mogelijk  uit  te  trekken,  zoowel  om  aan  
 hunne  eigen  zucht  naar  weelde  en  genot,  als  om  aan  de  inha-  
 ligheid  der  Gouverneurs  en  residenten  te  voldoen.  Onder  hen  
 werden  door  de  Compagnie  Dipati’s  aangesteld,  die eigenlijk  de  
 met  het  bestuur  belaste  en  verantwoordelijke  personen  waren,  
 en  onder  wier  opzicht  de  aanplanting  der  producten  plaats  had  
 die  aan  de  Compagnie  moesten  geleverd  worden.  Op  de  wijze  
 der  Javaansehe  vorsten  gaven  ook  de  regenten  aan  hunne  vrou-  
 wen,  kinderen,  broeders  of  andere  nabestaanden  desa’s  in  apanage, 
   om  van  de  daaruit  getrokken  inkomsten  te  leven;  want  
 allen  die  den  regent  in  den  bloede bestünden,  achtten zieh boven  
 allen  arbeid  verheven. 
 De  contingenten  door  de  Compagnie  aan  de  regenten  opge-  
 legd,  werden  van  de  bevolking  op  zeer  onregelmatige  en  daar