
 
        
         
		en  aan  zijne  beide  genoemde  zonen,  die  hij,  op  de  oproeping  
 van  generaal  Janssens  met  ongeveer duizend man hulptroepen had  
 uitgezonden,  en  die  reeds  straat  Madoera  waren  overgestoken  
 bevel  zond  om  terug  te  komen. Sommigen beweren dat het verraad  
 van  den  oud-Sultan  voornamelijk  aan  de  inblazingen  van  zijn  
 patih,  Poerwä  Negärä,  moet  worden  toegeschreven,  en  dat  zijn  
 zoon  de  Pangeran  Adipati  hem  zelfs  op  de  knieen  zou gesmeekt  
 hebben  geene  vijandige  houding aan te nemen tegen de Hollanders,  
 die  zieh  wellicht  te  eeniger  tijd  zouden  kunnen  wreken 1).  Is  dit  
 laatste  de  waarheid,  dan  berust  men  eenigszins  gemakkelijker in  
 de  daad  van  den  Engelschen  landvoogd,  die  in  1815,  bij  het  
 overlijden  van  den  oud-Sultan,  in  weerwil  der  uitdrukkelijke  
 verklaring  van  Daendels,  dat  de  Sultanstitel niet  op  de opvolgers  
 van  den  regent  zou  overgaan;  in  weerwil  ook  van  het protest van  
 den  heer  Lawick  van  Pabst,  die  eene  belooning van het verraad,  
 zelfs  van  het  standpunt  der  Engelschen,  als  zeer  onstaatkundig  
 brandmerkte;  den  nu  in  zijns  vaders  plaats optredenden Pangeran  
 Adipati  als  Sultan  Tjäkrä  Adi-ning-Rat  den IP™   erkende,  enkort  
 daarna  op  diens  verlangen  zijn  derden  zoon  (de  oudste  was  door  
 een  lichaamsgebrek  van  de  opvolging buitengesloten,  de  tweede,  
 zoon  eener  andere  moeder,  werd  alleen  uit  partijdigheid ter zijde  
 gesteld)  als  zijn  opvolger  aanwees.  Na  het  herstel van het Neder-  
 landsch  gezag  betoonde  zieh  baron  van  der  Capellen  lankmoedig  
 genoeg  om  deze  beschikkingen  van Raffles  bij besluit van  1 Pebr.  
 1820  te  bevestigen.  De  tweede  Sultan  overleed  in  1847.  Van  
 1808  tot  dat  tijdstip  voerden  de  regenten  van  Bangkalang  een  
 titel  dien  zij  zelfs  als  leenmannen  van  Mataram  nooit  hadden  
 gedragen,  maar  die  dan  ook  na  den  dood  des  tweeden  Sultans  
 weder  voor  dien  van  Panembahan  moest  plaats  maken2). 
 Günstig moet,  bij  de  verovering van Java, tegen de houding van  
 den  regent van Bangkalang de trouw van Pangeran, later Panembahan, 
   Nätä  Koesoemä, Regent  van Soemenep 3) hebben  afgestoken.  
 Hij  verdedigde  zieh  althans  dapper  en  met  goeden  uitslag  tegen 
 *)  Hageman,  t .   a.  pi.  382. 
 2)  Hageman,  t .   a.  p.  382.  v.  ;  v .  Hoevell  t .  a.  p.  23  vv. 
 de  aanvallen  die  den  3<len  Juli  en  andermaal  den 29sten Augustud  
 tegen  Soemenep  werden  gericht,  en  trok  zieh  niet  terug  voordat  
 alle  weerstand  hopeloos  was  geworden.  Zijn  zoon  verhaalde  aan  
 den heer  van Hoevell,  toen  deze  in  1847  Soemenep  bezocht,  dat  
 hij  zijn  vader  kort  voor  diens  dood  had  moeten  beloven  hem  
 onder  de  Hollandsche  vlag  te  zullen  laten  begraven,  en  dat  
 daartoe  de  toestemming  van  het  Engelsche  Gouvernement  niet  
 zonder  moeite  verkregen  was I). 
 De  dood  van  Panembahan  Nätä  Koesoemä had plaats in 1812 1).  
 Hij  werd  onder  denzelfden titel, met goedkeuring van het Engelsch  
 bestuur,  door  zijn  zoo  even  bedoelden zoon  opgevolgd. Deze prins  
 was  eene  eer  van  zijn  geslacht  en  wordt  als  om  strijd  door  
 Engelschen  en  Niederländers  om  zjjne  rechtschapenheid  en  ge-  
 leerdheid  geprezen.  Zijne  kennis  der  Kawi-taal,  waarin  hij  zieh  
 door  Baliers  had  laten  onderwijzen,  en  die, hoe  gebrekkig  ook,  
 toch  de  beste  was  waarover  op  Java  te  beschikken  viel,maakte  
 hem  onmisbaar  voor  Raffles,  die  zieh  bij  zijne  onderzoekingen  
 naar  de  oudheid  en  letteren  van  Java  gedurig  door  hem  liet  
 voorlichten3).  Ofschoon  hij  vooral  in  de  verklaring  van inscripties  
 dikwijls  mistastte,  is  toch  het  groote  werk  dat Raffles  over  Java  
 in  het licht gaf, in alles wat tot de geschiedenis, letterkunde en oud-  
 heden  betrekking  heeft, oneindig veel aan den  vorst  van Soemenep  
 verschuldigd.  Raffles  getuigt  van  hem,  dat  hij  een  schat  van  
 kennis  bezat  die  allen  wien  het  moeht  gebeuren  met  hem  om  
 te  gaan,  evenzeer  aantrok  als  verbaasde.  Maar  niet  minder  dan  
 zijne  kennis  wordt  ook  zijne  warme  belangstelling  in  hetwelzijn  
 der  hem  toevertrouwde bevolking geprezen.  In  1815 schonk Raffles  
 hem  een  bewijs  zijner  gunst,  door  zijn  oudsten  zoon,  onder  den  
 titel  van Pangeran  Nätä  Negärä,als  zijn  opvolger  aan  te  wijzen.  
 Na  het  herstel  van  het  Nederlandsch  gezag  werd  dat  recht  van  
 opvolging,  onder  toekenning  van  hoogere  titels  aan  vader  en  
 zoon  beide,  door  baron  van der Capellen bevestigd. Ditgeschiedde  
 in  1820,  maar  vijf jaren  later  wachtte  den  Panembahan  een  nog 
 *)  Hageman,  t .  a.  p.  372,  374;  v.  Hoevell,  t .   a.  p.  5 2 ,  55. 
 2)  Hageman,  Handleidlng.  221.  Vgl.  v.  Hoevell,  t.  a.  p.  59.  De  opgave  bij  laatst-  
 genoemden  schrijver  op  bl.  52  is  blijkbaar  foutief.  3)  Java.  I.  414, 45 9 , I I . 6 3 ,  68. 
 II.  •  38