
 
        
         
		veel  nit  te  leeren.  De  Yenetiaan  Nicolo  de’  Conti,  die  omstreeks  
 1430  reisde,  zegt  dat  hij  een  jaar  op  Sumatra  doorbracht  en  
 later  negen  maanden  op  Groot  en  Klein  Java  (Java  en  Bali?),  
 van  welke  eilanden  echter,  in weèrwileenigerjuiste herinneringen  
 (b.  v.  omtrent  het  pandelingschap,  de  hanengevechten  en  de  
 wreedheid  der  bevolking),  in  de  weinige  overblijfselen  zijner  in  
 hoogst  gebrekkigen  ataat  tot  ons  gekomen  reisbeschrijving  zoo  
 verwarde  voorstellingen  gegeven  worden,  dat  hij  o.  a.  de  para-  
 dijsvogels  onder  de  voortbrengselen  van  Java  noemt ').  Ludovico  
 di  Yarthema  van  Bologna  eindelijk,  die  in  1505  volgens  zijn  
 zeggen  veertien  dagen  op  Java  doorbracht,  verhaalt  o.  a.  van  
 het  kannibalisme  der  bevolking,  die  hare  ouders  ter  markt  zou  
 brengen  om  geslacht  te  worden  wanneer  zij  niet  meer  in  staat  
 waren  om te werken  s) , zulke vreemde, met al wat wij van het Java  
 dier  dagen  weten  volkomen  strijdige  zaken,  dat  men  geneigd  is  
 aan  eene  verwarring  te  gelooven,  die  hem  den  naam  van  Java  
 heeft  doen  geven  aan  een ander eiland dan het thans zoo genoemde.  
 Intusschen  is  het  denkbaar  dat  Yarthema  ergens  aan  de Zuidkust  
 in  aanraking  is  gekomen met nog  zeer  woeste  stammen,  die  den  
 invloed  der  Hindoe-beschaving  in  het  geheel  niet  ondervonden  
 hadden;  maar  zeker  is  het  dat  voor  de  kennis  van  Java  in  het  
 algemeen  zijne  beschrijving  niet  veel  bruikbaars  bevat. 
 De  voorlooper  der  Portugeesche  veroveraars  in  den  Archipel  
 was  Duarte  Barbosa  van  Lissabon  3),  die  Malakka  voor  de  
 verovering  door  d’Alboquerque  bezocht  heeft,  ofschoon het juiste 
 kamfer,  staartpeper,  kardamom,  muskaatnoten  genoemd,  en  in  het  geheel  alle levens-  
 behoeften  met  uitzondering  van  wijn.  Zie  Ramusio,  Navigationi  (Venetie,  1588),  I I .   
 247  verso;  Travels  of  Lud.  di  Varthema,  printed  for  the  Hakluyt  Society  (1863), 
 Introd.  LXXXIV,  XC,  XC1. 
 1)  Zie  Ramusio  t .  a.  p.  I .  339  verso,  341;  vgl.  boven,  bl  1 7 9 ,  en  mijné  noot op 
 Wallace’s  Insulinde,  IT.  503.  **  t 
 2)  Travels  of  di  Varthema,  p.  255.  De  uitgever  P .  G.  Badger  tracht  m  zijn  
 _noten  het  bericht  van  Varthema  te  verdedigeu  tegen  Crawford,  die  het  -obviously 
 false  and  worthless»  noemt;  maar  de  getuigenissen  die  hij  bijbrengt  v o o r  het (algemeen  
 bekende)  kannibalisme  der Bataks op  Somatra,  en zijne voorbeelden aan eenige  der Moluksche  
 en  Marianen-eilanden  of  aan  Siam  o n tle e n d , bewijzen n ie ts  h o eg e n a am d  voor J a v a . 
 3)  Zijne  reis  geeft  in  Ita l.  vertaling  Ramusio  I .  288.  De  Portugeesche  tekst  isu itf   
 gegeven  in  D.  I I   der  Collecfao  de  noticias  para  a  historia  e  geografia  das  najoes  
 ultramarinas  que  vivem  nos  domiuios  Portuguezes  (Lias.  1867).  Zie  ook  boven  Dl.  I>  
 bl.  293,  en  mijne  noot  op  Wallace’s  Insulinde.  I I .   504. 
 jaar  niet  is  te  bepalen.  Hij  bezocht  Java  zelf niet,  maarmaakte  
 kennis  met  de  talrijke  Javaansche  kolonie  die  zieh  om  den wille  
 des  handele  te  Malakka  gevestigd  had,  en  geeft  ons  het  eerst  
 daarvan  zeker  bericht.  Wat  de  gesteldheid  van  Java  betreft  ver-  
 keert  hij  in  de  zonderlinge  dwaling,  die  wij  echter  ook nog, later  
 zullen  aantreifen,  dat  Soenda  een  geheel  van  Java  gescheiden  
 eiland  is,  op  den  weg  tusschen  Sumatra  en  Java  gelegen.  Yan  
 Soenda  weet  hij  alleen  te  zeggen  dat  het  veel  peper  voortbrengt,  
 een  eigen  koning  heeft,  en  dat  vandaar  vele  slaven  naar  China  
 worden  uitgevoerd.  Omtrent  Java  treedt  hij  in  meerdere  bijzon-  
 derheden.  Hij  noemt  het  Grroot-Java  en  kent  daarnevens  een  
 Klein-Java  of  Qindoaba  (Soembawa?),  waarschijnlijk  als  de  alge-  
 meene  naam  voor  de  geheele  slechts  door  smalle straten verdeelde  
 keten  van  Bali  tot  Flores.  Wat  hij  van  de  voortbrengselen, den  
 handel,  de  levenswijze  en  gebruiken  der Javanen verhaalt, draagt  
 in  het  algemeen  den  Stempel  der  waarheid;  maar  wat  hij  ons  
 aangaande  den  politieken  toestand  van  het  eiland  meldt,  schijnt  
 niet  voor  den  tijd  zijner  reis  te  passen.  Yolgens  Barbosa  was  
 Java  bewoond  door  heidenen,  en  vond  men  alleen  Mohammeda-  
 dan  (hij  noemt  ze  „Mooren“)  in  de  zeehavens  en  längs  de  
 stranden,  wel  is  waar  staande  onder  vorsten  van  denzelfden  
 godsdienst,  maar  toch  het  oppergezag  erkennende  van  den  op-  
 pervorst  des  eilands,  die  een  heiden  was,  in  het  binnen-  
 land  woonde,  groote  macht  bezat,  en  den  naam  droeg  van  Pate  
 Udra  *).  Ofschoon  de  Mohammedaansche  vorsten  dikwijls  tegen  
 den  oppervorst  waren  opgestaan,  waren  zij  altijd  weder  door  
 hem  onderworpen.  Men  zou  meenen  bij  dit  bericht  eenige  jaren  
 achterwaarts  verplaatst  te  zijn,  in  het  tijdvak  dat  aan  den  laat-  
 sten  strijd  van  Raden  Patah  tegen  Madjapahit  voorafging. Alleen  
 zou  men  dan  groote  moeite  hebben  om  dien  naam  Pate  Udra  te  
 verklären.  In  Pate  2)  zal  wel  het  Kawi-woord  pati,  d.  i.  h e e r , 
 *)  Bij  Ramusio  (t.  a.  p.  319)  staat  Pale Udora  ;  doch  in  het  Portugeesche origineel,  
 p.  369,  leestmenden  naam,  zooals hij  hier geschreven  is.  In plaats van  Cindoaba  heeft  
 Ramusio  Ambaba. 
 2)  Dat  wij  beneden  zullen  zien  terugkeeren  in  de  namen  Pate  Unuz  en  Pate  Quetir  
 Of  het  woord  p a t i   al  dan  niet  hetzelfde  is  als  p a t i h ,   zooals  thans  een  vezieroflui-  
 tenant  genoemd  wordt,  durf  ik  niet  beslissen.  Zie  daarover  Roorda’s  Jav.—Nederd.  
 Handwoordenboek,  bl.  672.