
 
        
         
		ter  te  maken  van  een  rijk  geladen  Nederlandsch  schip,  dat  bij  
 Poelo  Pandjang,  een  eiland  op  de  reede  van  Banten,  aan  lager  
 wal  was  geraakt.  Twee  andere  ontsnapten  ter  nauwer  nood  aan  
 hetzelfde  lot.  Op  de  vertoogen  van  Koen  werd  slechts  een  mon-  
 deling  antwoord  gegeven,  zoo  schamper  en  beleedigend mogelijk. 
 De  verlegenheid  van  Koen  was  groot;  schier  alle  beschikbare  
 macht  der  Compagnie  was  gebruikt  om  hare  forten  in  de Molukken  
 tegen  aanslagen  te  beveiligen;  hij  had  onder  zijn  bereik  
 slechts  zeven  schepen,  waarvan  twee  geheel  geladen  waren,  de  
 vijf  andere  onttakeld  en  ontwapend  bij  het  eiland  Onrust  lagen.  
 Naarmate  de  kansen  voor  de  Nederlanders slechter stonden,  open-  
 baarden  zieh  ook  meer  vijandige  voornemens  bij  de  Javanen.  De  
 listige  regent  van  Djakarta  trachtte  Koen  met  vriendschappelijke  
 vertoogen  en  beloften  van  bij stand  te  paaien,  maar  wierp  inmid-  
 dels  onderscheidene  batterijen  op,  die de  Nederlandsche löge van  
 alle  zijden  bedreigden,  terwijl  hij  te  geljjker  tjjd  de  rivier  met  
 palen  liet  afzetten.  Maar  ook  in  de  Engelsche  löge,  aan de over-  
 zijde  der  rivier,  was  een  batterij  tegen  de  onze opgeworpen. Koen  
 besloot  den  aanval  zijner  vijanden  niet  af  te  wachten,  maar  liet  
 den  23sten  een  uitval  doen,  waarbij  het  gelukte  de  batterij  in  de  
 Engelsche  löge  geheel  omver  te  halen.  Eene  poging, den fo lg en den  
 dag  aangewend,  om  het  paalwerk  in  de  rivier  te vernielen,  
 dat  de  gemeenschap  tusseben  het  fort  en  de  schepen  afsneed,  
 liep  minder  günstig  af.  Door  het  vuur  van  het  fort  werd  voor  
 ’t  overige  in  de  werken  der  Djakartanen  groote  schade  aange-  
 richt,  maar  niet  minder  hadden  de  in  haast  en  met  gebrek-  
 kige  middelen  opgeworpen  verdedigingswerken  van  hun  ge-  
 schut  te  lijden.  Men  werkte  echter  dag  en  nacht  om  de  schade  
 te  hersteilen, i  maar  gebrek  aan  ammunitie  deed  voorzien  ,  
 dat  de  verdediging  van  het  fort  niet  lang  zou  zijn  vol  te  
 houden. 
 Den  29sten  December  kwam  de  tijding,  dat  de Engelsche vloot  
 van  Banten  was  vertrokken  en  weldra  voor  Djakarta  zou  verschonen  
 om  de  Nederlandsche  löge  aan  te  tasten  en  te  vernielen.  
 Terwijl  men  zieh  in  het  fort  gereed  maakte  om  eene  tweede po-  
 ging  tot  vernieling  der  werken  aan  den  mond  der  rivier  te  doen, 
 zag  men  eensklaps  elf Engelsche  schepen  den  hoek  van Oentoeng  
 Djawa  voorbij  zeilen.  Er  was  geen  tijd  voor  lang  beraad.  Koen  
 besloot  met  de  zeven  Nederlandsche  schepen  de  elf Engelsche  te  
 gemoet  te  gaan  en  geweld  met  geweld  te  keeren.  Na  het  bevel  
 over  het  fort  gedurende  zijn  afwezen  aan  Pieter  van  den Broeck  
 te  hebben  toevertrouwd,  ging  hij  in  den  nacht  scheep.  Op  den  
 2den  Januari  1619  kwam  het  tusschen  de  beide  vloten  tot  een  
 treffen,  dat  echter  noch  zeer  moorddadig  noch  beslissend  was.  
 Met  nog  drie  schepen  versterkt  wilden  de  Engelschen  den  vollenden  
 dag  den  strijd  hervatten,  doch  Koen,  die  schier  al  zijn  
 ammunitie  verschoten  had,  besloot  oostwaarts  naar  Amboina  te  
 loopen,  om  de  Nederlandsche  macht  in  de  Molukken  te  verza-  
 melen  en  dan  zoo  spoedig  mogelijk  terug  te  keeren.  Koen  en  de  
 breede  raad  door  hem  belegd  begrepen  .te  recht  dat  men  de  belangen  
 der  Compagnie  niet  aan  de  verdediging  van  een  enkel  
 fort  mocht  wagen,  en  zieh  liever  den  schijn  van  een  lafhartig  
 verlaten  der  bezetting  dan  de  werkelijkheid  eener  onherstelbare  
 nederlaag  moest  getroosten.  Aan  de  verdedigers  van  het  fort  
 werd  van  dit  besluit  kennis  gegeven,  terwijl  zij  vermaand  werden  
 de  plaats  zoo  lang  mogelijk  te  houden. 
 De  Engelschen,  alvorens  naar Djakarta op te zeilen, hadden een  
 verbond  met  Banten  gesloten,  waarbij  hun  tegen  betaling  een  
 stuk  gronds  voor  het  bouwen  eener  nieuwe  löge  was  afgestaan  
 en  eenige  handelsvoordeelen  verzekerd  waren,  en  de  Bantensche  
 vorst  had  op  zieh  genomen  het  Nederlandsche  fort  te  Djakarta  
 aan  de  landzijde  aan  te  tasten,  terwijl  de Engelschen zjjne pogin-  
 gen  met  hunne  scheepsmacht  ondersteunen  zouden.  Werkelijk  
 vertoonden  zieh  reeds  den  3 0 ‘™  December  eene  menigte  prau-  
 wen  van  Banten,  met  eenige  duizenden  Soldaten  bemand,  in  de  
 Tji  Angke.  Doch  niets  wezenlijks  werd  door  de  Bantenners  on-  
 dernomen.  Daar  de  rijksbestuurder  het  bezit  eener  sterkte  te  
 Djakarta  evenmin  aan  de  Engelschen  als  aan  de  Nederlanders  
 gunde,  was  het  hem met  het  verbond  geen  ernst  geweest.  Zij ne  
 troepen moeten  dus  slechts  beschouwd  worden  als  een observatie-  
 corps,  daar  geplaatst  om  het  oogenblik  af  te  wachten  waarop  
 aan  de  zaken,  ten  koste  der  Engelschen  en  van  den gehaten re