
 
        
         
		voor  deze  zienswijze  gewonnen  en  vaardigde  diensvolgens  den  
 6den  Mei  1823  *)  eene  publicatie  uit,  waarbij  bepaald  werd,  dat  
 v66r  of  op  31  Januari  1824  alle contracten van landverhuring zou-  
 den  vervallen,  gesloten  na  15  November  1821,  op  welken  dag  
 men  mocht  aannemen  dat  het  verbod  van  30  October  in de Vor-  
 stenlanden  was  bebend  geweest;  dat  van  de  vöör  genoemd  tijd-  
 stip  gesloten  contracten  eveneens  vervallen  zouden  alle  die waren  
 aangegaan  voor  langer  dan  drie  jaren  of onder  een  voorschot  van  
 meer  dan  de  over  een  half jaar  verschuldigde  huurpenningen, ten  
 ware  zij  mochten  zijn  tot  stand gekomen met de uitdrukbeljjke toe-  
 stemming  der  Hooge  Eegeering;  dat  voortaan  geen  nieuwe  over-  
 eenkomsten  van  landverhuring  aan  Europeanen,  Chineezen  of  
 andere  vreemdelingen  in  de Yorstenlanden zouden erbend worden,  
 dan  waartoe  de  Eegeering  hare  goedkeuring  had  gegeven;  en  
 dat,  bjj  het  verleenen  van  zoodanige  vergunningen,  de Eegeering  
 dezen  regel  zou  volgen,  dat  contracten  voor langer dan drie jaren,  
 met  een  voorschot  van  meer  dan  een  half jaar,  met  anderen dan  
 ingezetenen  der  Yorstenlanden,  en  met  het  doel,  niet  om  het  
 land  tot  groente-  of  pleziertuin  te  doen  dienen,  maar  om  het  
 voor  boffie-,  peper-  of  andere  plantages  aan  te  wenden,  voor  
 geen  toestemming  zouden  worden  vatbaar  geacht. 
 Door  deze  noodlottige  publicatie  werd  over  de in de Yorstenlanden  
 ontloken  cultuur  van  stapelproducten  voor  den  handel  het  
 doodvonnis  uitgesproken.  De  contracten  met  het  oog  daarop  aangegaan, 
   waren  doorgaans  voor  termijnen  van  15,  20  en  zelfs  30  
 jaren  gesloten;  het  zou  trouwens  geen  zin  gehad  hebben  koffie-  
 gronden  voor  drie  jaar  te  huren,  dewijl  de  koffieboom  eerst  in  
 het  vierde  jaar  vruchten  draagt.  Al  zoodanige  contracten  waren  
 nu  vervallen  en  van  de  Graaff  had  zijn  doel  bereikt,  omaan  de  
 particulière  industrie,  die  het  gewaagd  had  met  de  Gouverne-  
 mentscultuur  in  eoncurrentie  te  treden,  een  gevoeligen  slag  toe  
 te  brengen. 
 Men  wordt  pijnlijb  aangedaan  door  de  lezing  van  van  der  
 Capellen’s  missive  van  4  Juni  1823  aan  den  Minister  van  Kolonien  
 Elout’),  tot  rechtvaardiging  der  publicatie  bestemd. Klaar-  
 blijkelijb  durfde  de  Gouverneur-Generaal  tegenover  den verlichten  
 voorstander  van  vrijen  handel  en  vrije  cultuur  voor  de wäre reden  
 niet  uitkomen.  Hij  behielp  zieh  met  algemeenheden  die  niets  
 beteekenen,  met  een  beroep  op  oude  verbodsbepalingen  die  niemand  
 ooit  heeft  bunnen  aanwijzen,  met  een  belofte  van  nadere  
 rapporten  die  nooit  zijn  ingediend,  en  heeft  dan  ook  Elout  zoo  
 weinig  overtuigd,  dat  deze,  bij  depeche  van  27  Nov.  1826 J), in  
 naam  des  Konings  den  Commissaris-Generaal  du  Bus  opdroeg  
 de  oude  huurders  in  hunne  rechten  te  hersteilen  en  nieuwe  
 landverhuringen  onder  billijke  bepalingen  toe  te  staan. Aan dezen  
 last  werd  gevolg  gegeven  door  de  intrekking  der  publicatie  van  
 6  Mei  1823,  bij  besluit  van  den  Commissaris-Generaal  van  17  
 Mei  1827 3) ;  maar  het  ging  boven  het  vermögen  van  dien  amb-  
 tenaar  het  kwaad  te  hersteilen,  dat  de  gevolgen  der  intrekking  
 over  Java  gebracht  hadden.  Doch  eer  ik  dit  aantoon,  moet  ib  
 nog  eenige  andere  maatregelen  van  baron  v.  d.  Capellen  vermelden  
 ,  waardoor  de  kruistocht  tegen  het  stelsel der Commissarissen-  
 Generaal,  om  Java  door  Europeesche  intelligentie en Europeesch  
 kapitaal  tot  ontwikkeling  en  welvaart  te  brengen ,  op  roekelooze  
 wijze  werd  voortgezet. 
 Indien  reeds  het  huren  van  landen  door  Euro'peanen  in  het  
 gebied  der  Yorsten  een  doorn  was  in  het  oog  der  voorstanders  
 van  het  monopoliestelsel,  nog  veel  meer  moest  dat  het  blijvende  
 landbezit  der  Europeanen  zijn,  dat  door  den verkoop onder Daendels  
 en  Eaffles  zoo  groote  uitbreiding  had  ondergaan.  Het ergste  
 was  echter,  dat  het  in  den  tijd  van  Eaffles  ook  post  hadgevatin  
 de  Preanger,  het  overigens  voor  de  monopolisten  gereserveerd  
 gebleven  terrein.  Natuurlijk  bon  de  Hooge  Eegeering  niet  rüsten  
 voor  zij  het  hier  weder  had  uitgedreven.  In  1821  vond  zij  ge-  
 legenheid  het  landgoed  Oedjong  Bron  voor  eene  som  van  55000  
 Sp.  matten  terug  te  boopen 4) ;  maar  met  het  uitgestrekte  land- 
 *)  Medegedeeld  door  Steyn  Parve,  Kolon.  monopoliestelsel  nader  toegelicht.  155. 
 2)  Bij  Steyn  Parve,  t.  a.  p.  160.  3)  Stbl.  no.  53. 
 4)  P.  de  Haan,  Schetsen  der  landel.  admin.  192;  Mijer  in  T.  v.  N .  I .   IV .  I .  
 217;  C.  S.  W.  v.  Hogendorp,  Coup  d’oeil.  237.