
 
        
         
		zen  begrepen  is.  Uit  het medegedeeld  verhaal  omtrent  hem blijkt  
 niets  van  handelen  in  overleg met  of  op  last  van  den  vorst  van  
 Demak,  en  toch  wordt  de  zegepraal  van  den  Islam in de Soenda-  
 landen  aan  overheersching  door  den  Sang  Dipati  van  Demak  
 toegeschreven.  Dat  de  vorsten  van  Demak  en  hunne  opvolgers  
 nit  het  huis  van  Mataram  steeds  aanspraak  op  de  suzereiniteit  
 over  Banten  gemaakt  hebben,  werd  reeds  vroeger  opgemerkt  ’).  
 Ook  in  de  reis  van  Mendez  Pinto,  die  Banten  in  1546 bezocht,  
 wordt  de  toenmalige  vorst  van  dat  rijk,  dien  hij  Tagaril  noemt,  
 uitdrukkelijk  voorgesteld  als  vazal  van  den  vorst  van  Demak,  
 dien  de  schrijver,  niet  te  onrecht, als den  Keizer,  d. i. den Opper-  
 vorst,  van  geheel  Java  beschouwt2). 
 Uit  dit  alles  blijkt  duidelijk  dat  de  verrichtingen van Faletehan  
 slechts  eene  kleine  episode  vormen  in  de  lange  geschiedenis van  
 de  worsteling  tusschen  Siwaisme  en  Islamisme  om  de  overhand  
 in  West-Java.  Yan  het  weefsel  dier  geschiedenis  kennen  wij  
 slechts  enkele  losgescheurde  stukken,  en  elke  poging  om  die tot  
 een  sluitend  geheel  te  hereenigen  moet  noodzakelijk  ijdel blijven.  
 Is  Faletehan  soms  dezelfde  persoon  als  de  Hasanoe’d-din  der  
 Javaansche  overlevering?  Sommigen  hebben  die gissing  gewaagd,  
 maar  behalve  dat  aan  beide  een  groote  rol  in  de  geschiedenis  
 der  vestiging  van  den  Islam  in  Banten  wordt  toegekend,  bestaat  
 tusschen  hen  nauwelijks  een  enkel  punt  van  overeenkomst. Toch  
 schijnt  het  bijna  evenzeer  onmogelijk  voor  beide  in  de geschiedenis  
 een  plaats  te  vinden,  als  Hasanoe’d-din,  wiens  gedachtenis 
 nenlanden  van  Banten,  toen  dat  rijk  in  1596  het  eerst  door  Nederlandsche  schepen  
 bezocht  werd,  wijs  ik  met  opzet  hier  niet,  omdat  in  het  bericht  daaromtrent  tevens  
 gezegd  wordt,  dat  zij  gesticht  was  door  een  Javaansche  kolonie  uit  Pasoeroean,  die  
 zieh,  om  verdrukking  te  ontgaan,  met  vergunning  van  den  vorst  van  Banten  hier  
 had  nedergezet.  Eerste  scheepvaart  der  Holländers  naar  Oost-Indien,  bl.  72.  (in  »Be-  
 gin  ende  voortgang.«  D.  I.) 
 *)  Boven,  bl.  200. 
 *)  De wonderlijke reize van Mendez Pinto, vert.door Glazemaker (Amst. 1662) bl. 237, en  
 in Historische  beschrijving  der  reizen,  D.  XIV,  bl.  491.  De  nienwe  Duitsche  vertaling  
 van Külb (Jena, 1868) veroorlooft zieh wel eens willekenrige bekortingen, waardoor soms de  
 uitdrukkingen  zijn  verloren  gegaan  die  voor  den  gesohiedvorscher  de  meeste  waarde  
 hebben.  Zoo  spreekt  zij  hie r,  bl.  320,  alleen  van  "den  Keizer  van  Java»  en  verwaar-  
 loost  de  woorden  »Pangeran  van  Demak»  (Pangueyram  de  Dema),  die  alleen  duidelijk  
 maken  welke  persoon  bedoeld  is.  Het  Portngeesoh  origineel  van  Mendez  Pinto  kon  ik  
 tot  mijn  spijt  niet  raadplegen. 
 ook  in  de  overleveringen  der  Lampongs  lee ft1),  eenvoudig  naar  
 het  rijk  der  verdichting  te  verbannen. 
 Nog  ein  feit  uit  de  geschiedenis  der  betrekkingen  van de Por-  
 tugeezen  en  Javanen  wordt  door  de  Barros  vermeld,  waaruit  op  
 nieuw  van  hardnekkige  vijandschap  blijkt.  In  1537  werd  in  de  
 Molukken  een  groote  scheepsstrijd  gestreden, waarin Diogo Lopez  
 de  Azevedo  aan  de  vereenigde  vloten  van  Java,  Mangkasar,  
 Banda  en  Amboina  bij  laatstgenoemd  eiland eene geduchte neder-  
 laag  toebracht.  Het  schijnt dat die verschillende volken zieh verbon-  
 den  hadden  om  het  specerijmonopolie  weder  aan  de Portugeezen  
 te  ontweldigen.  Men  weet  dat  destijds  de  kruidnagelen  nog  tot  
 de  eigenlijke  Molukken,  d.  i.  de  Ternataansche  eilanden,  waar  
 ze  sedert  door  de  Nederlandsche  0 .  I. Compagnie zijn uitgeroeid,  
 beperkt  waren.  De  inlandsche  vloot  was  zoowel  ten  oorlog  als  
 ten  handel  met  al  het  noodige  uitgerust,  en  de  Azevedo  kon  
 slechts  eene  geringe  macht  vereenigen.  Toch  aarzelde hij  niet den  
 vijand  te  gemoet  te  gaan,  lang  voordat  deze  zijne  bestemming  
 bereiken  kon,  en  hij  had  het  geluk  zijne  vloot  met  groot verlies  
 op  de  vlucht  te  jagen  en  een  aantal  jonken  te  veroveren,  die  
 hem  een  grooten  buit  aan  geld  en  wapenen  opleverden  2). 
 Yan  nu  af  verliezen  wij  de  leiding  van  den  besten  en  geloof-  
 waardigsten  der  Portugeesche  geschiedsch'rijvers  van  Azie,  en  
 vinden  wij,  om  de  onhistorische  berichten  der Javaanschebabads  
 te  controleeren,  tot  op  het  oogenblik  dat  de  Nederlanders  op het  
 tooneel  komen, nauwelijks  iets  anders  dan  de  sterk  gekleurde  en  
 avontuurlijke  verhalen  van  Fernäo  Mendez  Pinto. 
 Deze  reiziger  kwam  in  1545  met  eene  jonk  van  Goa  naar  
 Banten ,  en  verrast  ons  al  aanstonds  met  de  mededeeling,  die  wij  
 na  al  het  voorafgaande  niet  zouden  verwacht  hebben,  dat  daar  
 destijds  de handel der Portugeezen bloeide. Men moet dus  aannemen  
 dat  de  gelukzoekers  dier  natie  zieh  door  de  vijandschap  der  
 Javaansche  vorsten  tegen  het  Portugeesche  bestuur  te  Malakka  
 niet  lieten  afschrikken  van  hun  winstbejag,  en  dat  ook  aan  de  
 kooplieden  van  Java  hunne  bezoeken  niet  onwelkom  waren.  Er 
 *)  Zie  de  noot  op  bl.  198. 
 2)  De  Barro9,  Dec,  IV ,  liv.  IX ,  c.  21.