
 
        
         
		den  Islam  en  de  nog  gebrekkiger toepassing  daarvan  in Insulinde.  
 Gelijk  er  in  het  algemeen  bet  oude  leenstelsel  met  alle  daaraan  
 verbonden  begrippen  en  gebruiken  in  zwang  was  gebleven,  ook  
 waar. het  gebeel  van  den  geest der Mohammedaansche instellingen  
 afweek,  zoo  zag  men  er  ook  vrouwen  de  teugels  van  het bewind  
 voeren  in  al  zulke  gevallen,  waarin  dit  door  de  oude  adat  ge-  
 wettigd  was,  en  men  ziet  zelfs  inlandscbe,  anders  rechtzinnige  
 schrijvers,  waar  zij  over  de  waardigheid  en de rechten en plichten  
 der  vorsten handelen,  de  meening  uitspreken,  dat,  ofschooneene  
 vrouw  wegens  de  beperktheid  van  haar  verstand  en  de  eischen  
 der  betamelijkheid  te  hären  opzichte  voor  het  bestuur  ongeschikt  
 is  te  achten,  het  beter  is  eene  vrouwenregeering  te  dulden,  dan  
 het  land  aan  de  gevaren  en  eilenden  eener  betwiste  opvolging  
 bloot  te  stellen,  wanneer  een  vorst  sterft  zonder  dat  eenige  
 manneljjke  teig  onder  zijne  nakomelingen  of maagschap  gevon-  
 den  wordt.  ') 
 Doch  keeren  wij  na  deze  körte  uitweiding  tot  den  Sultan  van  
 Padjang  terug.  Ik  vermeldde  met  een  woord  dat  Raden  Penang-  
 sang  van  Djipang  door  een  list  was  ten  val  gebracht.  Door  den  
 vorst  van  Padjang  tot  een  tweegevecht  uitgedaagd,  was  hij  op  
 het  beslissend  oogenblik  uit  den  zadel  geworpen  en  door in hin-  
 derlaag  gelegde  krijgslieden vermoord,  omdat  men zijn paard wild  
 en  ontembaar  had  gemaakt  door  het  plotseling  loslaten  van  een  
 aantal  merrien  2).  Deze  list  was  uitgedacht  door  een  der  rjjks-  
 grooten  van  Padjang,  Kjai  Gede  Pamanahan  geheeten,  en  toen  
 deze,  als afgevaardigde van den Sultan,  aan de vorstin van Djapara  
 den  val  van  den  moordenaar  haars  echtgenoots  kwam  melden,  
 wilde  zij  hem  tot  belooning  haar  gansche  rijk  schenken,  wat  
 Pamanahan  echter  van  de  hand  wees,  zeggende  dat  hij  slechts  
 den  last  zijns  meesters  volbracht  had.  De  vorstin  van  Djapara  
 schonk  hem  daarop  twee  kostbare  erfstukken,  af komstig van het  
 voormalige  vorstenhuis  van  Madjapahit,  ringen  waarvan  de  eene 
 *)  Kroon  der  Köningen,  uitg.  van  Roonla  van  Eyainga,  blz.  63.  Breeder  heb  ik  
 over  dit  onderwerp  gehandeld  in  mijn  artikel  »Vrouwenregeeringcn  in  den  Indischen  
 Archipel»  in  T.  v.  N.  I .  Jg .  1870,  D.  I I ,   bl.  354. 
 *)  Vgl.  Deel  I ,   bl.  536. 
 een  grooten  diamant,  de  andere  een  robijn  bevatte.  De bedoeling  
 waarmede  de  Javaansche  kroniekschrijver  het  bezit  dezer  regalia  
 aan  Pamanahan  toekent,  zal  uit  het  vervolg  duidelijk worden. 
 Maar  ook  de  Sultan  van  Padjang  bleef  niet  in  gebreke  zijne  
 dankbaarheid  aan  zijn  trouwen  dienaar  te  toonen,  en  stond  hem  
 het  bestuur  af  over  het  landschap  Mataram,  dat  thans  nog  een  
 hoofddeel  uitmaakt  van  het  rijk  van  Jogjakarta.  Mataram  was  
 toen  nog  grootendeels  woest  en  telde  slechts  een  300  huisgezin-  
 nen.  De  nieuwe  regent  vestigde  zieh  te  midden  der  wildernis op  
 eene  plaats  Pasar  gede  genaamd,  die  nog  in  wezen  is ,  en  nam  
 den  titel  aan  van  Kjai  gede  Mataram. 
 Door  het  wijs  en  rechtvaardig  bestuur  van  dezen  vorst  werd  
 het  landschap  Mataram  in  weinige  jaren  van  een wildernis in een  
 vruchtbaar  en  volkrijk  gewest  herschapen,  terwijl onderscheidene  
 naburige districten zieh  vrij willig aan zijn gezag onderwierpen. Toen  
 hij  in  1575  overleed,  werd hij  opgevolgd  door  zijn zoon Mas Kga-  
 behi  Soetä  Widjäjä,  die  vroeger,  ten  gevolge  eener  intrige  met  
 eene  der  goendiks  van  den  Sultan  van Padjang,  tot  de  vluchtge-  
 noodzaakt  was  geworden,  maar  later  vergiffenis  had  ontvangen,  
 en  nu  door  genoemden  vorst  niet slechts  als  zjjns  vaders opvolger  
 erkend,  maar  zelfs  met  gunsten  overladen  werd.  Hij  stelde  hem  
 aan  tot  bevelhebber  van  al  de  troepen  van  zijn  rijk,  onder  den  
 titel  van  Senäpati  ing-ngalägä  (opperbevelhebber  in  den  oorlog),  
 waarom  hij  in  de  geschiedenis  het  meest  onder  den  naam  van  
 „de  Senäpati“  bekend  is.  Hem  werd  echter  opgelegd  zieh,  als  
 bewijs  van  hulde  aan  zijn  suzerein,  jaarlijks op het moeloed-feest  
 aan  het  hof  te  vertoonen. 
 Maar  de  eerzucht  van  den  Senäpati  kende  geen  palen.  Hij gaf  
 voor,  of  maakte  mogelijk  zichzelven  diets,  dat  hg  onder  de  
 bijzondere  bescherming  stond  van  de  Ratoe  Lärä  Kidoel  ‘),  die  
 zieh  tot  zijne  echtgenoot  verklaard  had.  Hij  liet  zieh  nu  eenuit-  
 gestrekten  kraton  bouwen,  veroverde  onderscheiden  nahurige  
 districten  en  nam  de  houding  van  volkomen  onafhankelijkheid  
 aan.  YVeldra  kwamen  gezanten  van  Padjang  om  van  deze hande- 
 ')  Zie  Deel  I ,   blz.  317.