
Koffie, suiker en indigo zijn de eonige produoton die op
groote schaal voor Gouvernements rekening zijn geteeld. Er werden
echter allengs proeven aan toegevoegd met thee, tabak,
kaneel, cochenille en peper. Thee en tabak zijn gewichtige cultures
geworden, nadat het Gouvernement ze heoft losgelaten en
ze geheel in handen van particulieren zijn gekomen ; de overige
zijn steeds van ondergeschikt belang gebleven. Opmerking verdient
het, dat voor de theekultuur hoofdzakelijk slechts bij de
allereerste proeven gedwongen arbeid werd gebezigd en reeds in
November 1834 werd bepaald, dat de contractanten met het
Gouvernement voor den arbeid in de theetuinen en theefabrieken
gebruik zouden maken van vrijwillige arbeiders, tegen het loon
dat plaatselijk gewoonlijk voor particulière diensten bedongen
werd ‘). Ofschoon niet zonder uitzondering is hieraan later steeds
de hand gehouden, waarschijnlijk omdat de arbeid aan de cul-
tuur en bereiding van thee bij het werkvolk eenige oefening en
ervaring vordert, zooals niet bij iederen cultuurdienstplichtigen
Javaan kon voorondersteld worden. Die behoefte aan vaste arbeiders
had zelfs in Januari 1834 tot het besluit geleid om een
honderdtal Niassers te doen overkomen, ten einde ze tot theebe-
reiders op te leiden s).
In het algemeen schijnt van den Bosch meer en meer over-
tuigd te zijn geraakt, dat de verplichte arbeid in het belang van
den Javaan en voor zijn maatschappelrjken toestand het meest
geschikt is ; maar dat de beschikking van het Gouvernement
over zijne velden en zijne werkkracht hem ook welgevallig zou
geweest zijn, dit werd, al deinsde het optimisme van van den
Bosch zelfs voor die bewering niet terug, door de feiten te luide
weêrsproken. Vooral in Pasoeroean verwekte de groote uitbrei-
ding der suikercultuur in Aug. 1833 hevige misnoegdheid en
hadden volksoploopen plaats, die zieh echter verstrooiden nadat
de Resident hersfcel van grieven beloofd had, — eene belofte die
zeer gebrekkig is nagekomen. De verdere uitbreiding dier cul-
tuur in Pasoeroean werd echter verboden en de fabrikanten
verhoogden het plantloon, ofschoon de contracten hen niet daartoe
verplichtten; maar eenige der belhamels werden opgevat en uit
de Residentie verwijderd. Ook in Soerabaja hadden omstreeks
dien tijd om dezelfde reden onrustige bewegingen plaats, die
echter van minder belang waren ’).
Maar hoe hoog van den Bosch ook gewoon was van degoede
gezindheid der bevolking op te geven, toch begreep hij dat hij,
om voldoende resultaten te verkrijgen, zieh van de goedwillige me-
dewerking der ambtenaren moest verzekeren. De ijver der Euro-
peesche ambtenaren werd geprikkeld door de toekenning van
zoogenaamde cultuurprocenten, d. i. zekere premien evenredig
aan het in hunne afdeeling geleverde product. Doch van nog
veel meer gewicht was hem de medewerking der inlandsche
ambtenaren. Het stelsel om de inlanders te laten onder de reeht-
streeksche leiding hunner eigen hoofden, was ook de hoeksteen
van het cultuurstelsel. Door die hoofden was alles van het volk
gedaan te krijgen, vooral wanneer zij weder uit de vernedering
werden opgeheven waartoe vroegere besturen hen gebracht hadden,
en de bevolking zieh weder meer aan hun vorstelijken luister
kon blindstaren 2). Het was daarom dat van den Bosch het
ambtelijk landbezit in zooverre herstelde, dat de hoofden voor
de helft in de belasting, te helfen van daartoe aangewezen stuk-
ken bouwland, konden gesalarieerd worden, terwijl tevens eene
soort van inlandsche schutterij (barisan), uit hunne familieleden en
afhangelingen samengesteld en door het Gouvernement bezoldigd,
onder hunne bevelen werd gesteld. En terwijl op die wijze hun
aanzien in de oogen der bevolking werd verhoogd, ontvingen
ook zij een ruim aandeel in de cultuurprocenten, opdat ook hun
belang door de krachtige aanmoediging der productie zou be-
vorderd worden 3).
Zoo was het cultuurstelsel een bron van aanzien en rijkdom
voor de inlandsche aristocratie geworden, en weinig bekreunde
men zieh over de vraag, of soms de belangen van den kleinen
*) V. Deventer, I I . 582—591, 654—667. Vgl. vooral ook Pierson, KoL PoL 121—127.
s) Hoe van den Bosch hierover dacht, blijkt nit zijne Memorie van 1834 in Bijdr.
t. d. I. T. L. en Vk. N. V. VII. 444.
s) V. Deventer, I I . 198—214.