
 
        
         
		tan  der  bovenlanden  gevangen  hield,  werd  als  een  genoegzame  
 reden  aangemerkt  om  den  prins  door  Engelsche  troepen  te doen  
 opvatten  en  deporteeren  *).  Sultan  Moehji’d-din  werd  nu  op  
 zijn  troon  te  Pandeglang  hersteld,  maar  daar  Raffles  weldra  in-  
 zag  dat  het  land  niet  tot  rust  zou  komen  en  voor  eene  betere  
 organisatie  vatbaar  zijn,  alvorens  het  geheel  onder rechtstreeksch  
 Europeescb  bestuur  was  gebracht,  werd  in  1818  met  den  Sultan  
 eene  schikking  aangegaan,  waarbij  hij  zijn  gezag  voor  zieh  
 en  zijne  afstammelingen,  tegen  een  jaargeld  van  10,000  Spaan-  
 sche  matten,  met  behoud  van  den  titel  van  Sultan,  aan  de  En-  
 gelschen  afstond.  Hiermede  nam  het  Bantensche  rijk,  dat  zulk  
 eene  gewichtige  rol  in  de  geschiedenis  van  Java  vervuld  had,  
 voor  goed  een  einde.  Banten  werd  nu  geheel  op  den  voet  der  
 overige  residentien  georganiseerd;  doch  de  Lampongs,  die sedert  
 lang  eene  onderhoorigheid  van  dat  rijk  geweest  waren,  werden  
 door  de  Engelschen  aan  zieh  zelven,  d.  i.  aan  onveiligheid  en  
 regeeringloosheid,  overgelaten  3).  De  Sultan  stierf  in  1815.  Zijn  
 opvolger  in  titel  en  jaargeld,  Mohammed  Tsafioe’d-din,  werd  in  
 1832  wegens  medeplichtigheid  aan  zeeroof  naar  Soerabaja  ge-  
 bannen,  waar  hij  in  een  afgelegen  kampong  onder  toezicht  der  
 politie  zijne  overige  dagen  in  ledigheid  en  half  zinneloos  door-  
 bracht  3). 
 Ook  in  Tjeribon  hadden  de  maatregelen  van  Daendels  de rust  
 niet  voor  goed  kunnen  hersteilen.  Er  deden  zieh  daar  gedurig  
 nieuwe  volksleiders  op,  waarvan  wel  de  meest  beruchte  zekere  
 Bagoes  Rangin  was,  die  zieh  voor  een  profeet  uitgaf  en  vele  
 volgelingen  rondom  zieh  verzamelde.  Yersterkt  door  een  groot  
 deel  der  bij  de  verovering  verstrooide  inlandsche  troepen,  be-  
 dreigde  hij  Indramajoe.  De  muiters,  2000  in  getal  en  met  ge-  
 weren  gewapend,  waren  echter,  in  weerwil  hunner  voordeelige  
 positie,  niet  bestand  tegen  de  bajonetten  der  tegen hen uitgezon-  
 den  troepen.  Hunne  vlucht  verstoorde  den  waan  van  Rangins 
 J)  Volgens  Thorn,  Memoir  of  the  conquest  of  Java,  p.  263,  naar  Poelo  Pinang,  
 volgens  Temminck,  Coup  d’oeil,  I f   p.  105,  naar  Banda.  5)  Raffles  I I .  267. 
 3)   Korte  Kroniek  in  Regeerings*almanak  onder  1832;  Hageman  in  T,  v.  I.  T.  L.  
 en  Vk.  VI.  433,  IX,  81,  83,  en  T.  v.  N,  I.  1859,  I .  2 9 ,  119;  Kussendrager,  
 Java,  3. 
 onoverwinnelijkheid  en  in  körten  tijd  was  zijn  geheele  aanhang  
 verloopen.  Hij  zelf  viel  nu  weldra  den  Engelschen  in  handen  
 en  hetzelfde  lot  wedervoer  kort  daarna  aan  een  anderen  volksleider, 
   Nairem  genaamd,  na  wiens  val  de  rust  in  Tjeribon onder  
 het  Engelsch  bestuur  niet  meer  ernstig  verstoord  werd  '). 
 Toen  het  bleek  dat  de  vestiging  van  het  Europeesch  gezag  in  
 Banten  goede  resultaten  had  opgeleverd,  besloot  Raffles  ook het  
 laatste  overblijfsel  van  de  Sultans-heerschappij  in  Tjeribon  te  
 vernietigen.  De  Sultans  2) ,  die  buiten  staat  waren  aan  de  hun  
 opgelegde  verplichtingen  te  voldoen,  moesten  zieh  den  19  Juli  
 1813  en  andermaal  den  21sten  April  1815  schikkingen  laten  
 welgevallen,  waarbij  het  geheele  inwendig  bestuur  in  handen  
 der  Europeanen  overging.  De  Vorsten  behielden  met  hun  titel  
 slechts  een  jaargeld  en  het  genot  der  inkomsten  van  eenige  
 dessa’s.  Maar  ook  deze  läatste  verloren  zij  in  1819  tegen  ver-  
 hooging  van  hun  pensioen.  Sultan  Sepoeh  overleed  in  1845  en  
 Sultan  Anom  volgde  hem,  als  de  laatste  der  Tjeribonsche  vorsten, 
   in  1851  in  81jarigen  ouderdom  naar  het  graf  3). 
 Van  meer  gewicht  waren  de  gebeurtenissen  die  onder  het  
 Engelsch  bestuur  tot  eene  nieuwe  besnoeiing  der  macht  van  de  
 vorsten  van  Soerakarta  en  Jogjakarta  leidden. 
 De  overeenkomsten  door  Daendels  in  Januari  1811  met  deze  
 vorsten  gesloten,  hadden  nog  slechts  voor  een  klein  deel uitvoe-  
 ring  erlangd,  toen  de  Maarschalk  werd  teruggeroepen.  Van  den  
 tijd  van  verwarring  en  moeilijkheid  die  nu  volgde,  maakte  Sultan  
 Sepoeh  gebruik  om  zieh  ten  koste  van  zijn  zoon  den  
 Prins-Regent  steeds  meer  gezag  aan  te  matigen.  Doch  zijne  
 grieven  tegen  het  Hollandsche  Gouvernement  maakten  hem  
 niet  geneigd  om  de  Engelschen  te  begünstigen;  hij  wilde  
 slechts  ten  eigen  behoeve  in  het  troebele  water  visschen.  
 Even  als  het  hof  van  Solo  sloot  ook  het  Jogjasche  het  oor  
 voor  de  inblazingen  van  Raffles,  en  beide  rijken  voldeden even- 
 *)  Raffles,  II*  274;  Crawfurd,  I.  61;  Thorn, 124; Saxe-Weimar, Campagne de Java,  
 141,  149.  zie  blz  557 
 3>  T.  v.  N.  I .  1849  I.  435;  Hageman  in  T.  v.  I.  T.  Ill  en  Vk*  V.  220,  VI.