
de toestand daarvoor bij uitstek ongunBtig. De Rijksbestuurder,
oom en voogd van den jongen Sultan, die toen 13 jaren telde,
was in hevige twisten gewikkeld met de poenggawa’s , die ver-
schillende deelen des rijks als erfelijke leenen bestuurden. De
stad zelve was tussohen de strijdende partijen verdeeld, die ieder
het door hen bezette gedeelte als in een openbaren oorlog ver-
sterkt hadden. Yerhoeff wilde geen partij kiezen, maar terwijl
hij met den Sultan en zijn voogd over een nieuw verbond onder-
handelde, deed hij tegelijk openingen omtrent eene overeenkomst
aan den Pangeran van Djakarta, die zieh toen ook te Banten
bevond 'en de partij der poenggawa’s begunstigde. Beide vorsten
vroegen uitstel, met verwijzing op den oorlogstoestand. De
admiraal, wiens tegenwoordigheid elders werd gevorderd, gaf
dus aan den president der faktorie, Jacques l’Hermite, last,om
het nieuwe verbond met Banten te sluiten, zoodra het den vorst
zou gelegen komen. Hij slaagde daarin na weinige dagen, maar
zonder vrucht voor de Compagnie; want in October daaraanvol-
gende werd de voogd van den jongen vorst door den Schahbandar
en Laksamana en eenige der poenggawa’s in zijne woning over-
vallen en vermoord, terwijl in zijne plaats Pangeran Arja Rana
Menggala, een halve uit een goendik geboren broeder van den
voor Palembang gesneuvelden vorst ’) , als voogd en rijksbestuurder
optrad. Deze prins betoonde zieh geen begunstiger van de Neder-
landers, deed hun allerlei kwellingen aan en schoof het contract
met hen geheel op zjjde, zoodat L’Hermite zieh genoopt vond de
onderhandelingen met Djakarta weder op te vatten, om zoo mogelijk
vrijheid van handel en verlof tot vestiging van den Regent te
erlangen, opdat de Nederlanders in geval van nood uit Banten
daarheen de wijk zouden kunnen nemen. De onderhandelingen
slaagden naar wensch en een in November 1610 gesloten overeenkomst
gaf aan de Compagnie vasten voet in het toen nog
onbeduidende Djakarta, in welke plaats na weinige jaren de
hoofdstad van Nederlandsch Indie zou verrijzen.
Inmiddels was den 9den April, 1609, het bestand tusschen den
Koning van Spanje en de Yereenigde Gewesten gesloten, maar zoo-
wel uit de dubbelzinnige woorden van het verdrag ten aanzien van
den Oost-indischen handel, als uit de gezindheden door de beide
partijen aan deD dag gelegd, was reeds genoeg gebleken dat er
geen vrede zou zijn aan de andere zijde der lin ie , ja het stond
te vreezen dat Spanje, nu het in Europa de handen had ruim
gekregen, zieh in Indie met onverdeelde kracht aan de onder-
drukking van den handel der Compagnie zou wijden. De bewind-
hebbers zagen dus de noodzakelijkheid in om een einde te maken
aan het veelhoofdig wanbestuur en daarvoor in de plaats te stellen
het gezag van een Gouverneur-Generaal, die niet slechts over
de vloot, maar over alle zaken, kantoren en forten der Compagnie
in Indie het opperbewind zou voeren. De keuze viel op
Pieter Both, die den 30sten Januari 1610 met acht schepen uit
Texel in zee stak, maar eerst den 19<len December, na eene
rampspoedige reis, Banten bereikte. Onmiddellijk na zijne komst te
Banten werd de Raad van Indie, die hem in het bestuur zou
ter zjjde staan, plechtig door hem geinstalleerd.
Onbekend met hetgeen reeds door l’Hermite was voorbereid,
hadden de bewindhebbers in de instructie van Both doen opne-
men, dat hij met den regent van Djakarta in nadere communi-
catie en alliantie zou treden. Daarom, hoe dringend ook zijne
tegenwoordigheid in de Molukken werd gevorderd, ging hij niet
derwaarts onder zeil, dan na, reeds in het hegin van Januari
1611, Djakarta bezocht te hebben. Ofschoon hij tegen zijn ver-
wachting den regent vrij onhandelbaar vond, wist hij toch, met
opoffering van eenige reeds door l’Hermite hedongen voordeelen,
den afstand te verwerven van een stukje grond, waarop hjj een
klein huis liet bouwen, terwijl hij er voorloopig een posthouder
aanstelde. Toen Both in October 1613, uit de Molukken terug-
keerende, te Banten kwam, vond hij daar de zaken in den treu-
rigsten toestand. Ofschoon de jonge vorst thans naar inlandsche
begrippen lang meerderjarig was, schijnt de rijksbestuurder nog
altijd den grootsten invloed geoefend te hebben, zoodat in de
geschriften van die dagen hij veelal als de eigenlijke gebieder
van Banten voorkomt. Vele misslagen en nalatigheden hadden
II. 19