
 
        
         
		van  alle  tijdsbepaling  verstoken  laat;  het  jaarcijfer  dat  Friede-  
 rich  erkende  niet  met  zekerheid  te  kunnen ontcijferen, is volgens  
 Holle  bepaaldelijk  vermin k t '). 
 Te  Kwali  of  Koewali  vindt  men,  behalve  eenige  steenen  die  
 slechts  enkele  woorden  bevatten,  twee  steenen  met  grootere  
 inscripties,  die  Raffles  in  verband  heeft  gebracht  met  eene  
 overlevering,  dat  bij  den  val  van  Padjadjaran  eenige  leden  der  
 vorsteljjke  familie  de  wijk  namen  naar  Kwali  en  zieh  daar  ves-  
 tigden.  Doch  Friederich  zegt,  dat  de overlevering  in de  Preanger  
 veeleer  op  Galoeh  (Kwali)  als  den  ouderen  zetel  der  Padjadja-  
 ransche  vorsten  wijst.  Men  kan  ook  aannemen  dat  Kwali  de  
 residentie  was  van  een  vorst  die  zieh  als  een  leenman  van  
 Padjadjaran  beschouwde;  want  het  is  duidelijk  genoeg  dat  ook  
 het  West-Javaanscherijk,  even  als  dat van Oost-Java, leenroerige  
 vorstendommen  bevatte.  Volgens  de  verbeterde  verklaringen  van  
 Holle  wordt  op  den  eersten  steen  zekere  Pareboe  Radja Wastoe  
 vermeld,  die  ook  in  inlandsche  babads  als  vorst  van  Galoeh  
 voorkomt.  Deze  vorst  wordt  verder  een  boeteling  of  kluizenaar  
 genoemd,  en  Holle  zegt  dat  ook  de  babads van kluizenaars onder  
 de  vorsten  van  Galoeh  gewag  maken.  Voorts  wordt  aan  den  
 genoemden  vorst  de  verfraaiing  van  den  kraton,  het  maken  
 eener  gracht  rondom  de  hoofdplaats  en  de  stichting  van  vele  
 nieuwe  dessa’s  toegeschreven.  Jammer  dat  het  gemis  van  alle  
 dagteekening  het  onmogelijk  maakt  de  verhouding  van  dezen  
 vorst  tot  Padjadjaran  nader  te  bepalen.  Uit  het  tweede  opschrift  
 is  voor  als  nog  niets  af  te  leiden. 
 Van  de  overige  steenen  zal  ik  alleen  zeggen,  dat zij  sporen 
 vertoonen  van  lingga-dienst.  Een  heeft  zelfs  den  ruwen vorm van  
 een  lingga,  en  zoo  men  al  met Holle in de woorden op die steenen  
 voorkomende  namen  van  vorsten  wil  vinden,  zijn  toch die namen  
 met  het  woord  lingga  samengesteld 2). 
 De  inscripties  van  Buitenzorg  en Kwali zijn op weinig geeffende  
 steenen  zeer  onregelmatig  en  slordig  gebeiteld  en  staan  in  dat  
 opzicht  ver  achter  bij  de  meeste  steen-inscripties  van Midden- en 
 §1  Tijdschr.  v.  |   T.  L.  en  Vk.  I.  442,  XVI.  559,  XVII.  483, XVIII.  367. 
 *)  Tijdscjir,  v,  J.  T.  Ji,  ep  Vk.  I I .  V I I ,  I I I .  149,  XVI.  464. 
 Oost-Java.  De  taal  heeft  veel  van  Kawi,  maar is met Soendasche  
 in  plaats  van  Javaansche  woorden  vermengd.  De  karakters, door  
 Raffles  tot  eene  bijzondere  klasse  gebracht,  verschillen  volgens  
 Friederich  niet  veel  van  die  der  oudere  Kawi-opschriften  van  
 Oost-Java,  maar  aanmerkelijk  van het kwadraat-Kawi  der koperen  
 platen.  Nog  verdient  opmerking  dat  voor  den  Batoe-toclis  een  
 andere  steen  ligt,  waarop  de  indrukken  van  twee  voeten  zijn  
 gebeiteld,  en  dat  te  Kwali  twee  voeten  en  een  hand  zijn  afge-  
 beiteld  op  een  afzonderlijken  steen,  die  overigens  slechts  een  
 geruit  vlak  vertoont. 
 Men  heeft in  de laatste jaren in de Soenda-landen nog onderschei-  
 dene andere inscriptien gevonden, die eenvoudig  in de ruwe levende  
 rots  zijn  gehouwen.  Een  der  merkwaardigste  is  die  van  Djam-  
 boe in Buitenzorg nabij  de Bantamsche grens,  thans naar een photogram  
 van  den  heer  van  Kinsbergen  uitgegeven.  Zij  is  vervat  in  
 fraaie  karakters,  die  van  de  bekende  vormen  van  Kawi-schrift  
 sterk  afwijken  en  daarentegen  een  merkwaardige  overeenkomst  
 hebben  met  schrijfteekens  die  op  inscripties  van  Dekkan  van  de  
 vierde  tot  de  zevende  eeuw  voorkomen.  Dit  opschrift  bestaat  uit  
 twee  Sanskrietsche  dichtregels,  die  door  Prof. Kern  grootendeels  
 verklaard zijn. Daarnevens vindt men,  maar op denzelfden steen, de  
 indrukken  van  twee  voeten  uitgebeiteld.  Yolgens  het opschrift zelf  
 zijn  hiermede  de  voeten  bedoeld  van een mächtigen vorst, Poerna-  
 warmä  geheeten,  van wien gezegd wordt, dat hij  altijd gereed is om  
 vijandelijke  steden  te  verdelgen.  Jammer  dat  de  naam van de stad  
 of  het  rijk  waarin  hij  heerschte,  zieh  niet  goed  laat  ontcijferen.  
 Nog  merkwaardiger  is  het  opschrift  op  een  steen die bij Tjampea  
 in  Buitenzorg  in  het  bed  der  Tjiroeten  nabij  hare  vereeniging  
 met  de  Tjidani  wordt  gevonden.  Het  is  gehouwen  in  een  levenden  
 ,  vormloozen  rotsklomp,  midden  in  de  rivier,  nauwelijks  
 boven water  uitstekende  en misschien dikwijls daaronder bedolven,  
 en  heeft  toch,  zooals  het  photogram  aantoont,  dat  de  heer  van  
 Kinsbergen  ook  van  dezen  steen  vervaardigd  heeft,  schier  niets  
 van  de  zuiverheid  en  scherpte  der  trekken  verloren.  De  karakters  
 zijn  hier  ongeveer  dezelfde  als  op  den  steen  te  Djamboe;  
 dezelfde  vorst  Poerna-warmä  wordt  hier  vermeld,  en  ook  hier