
 
        
         
		de  stad  liet  versterken  en  de  wallen  met  geschut  beplanten.  Door  
 de  jachten  die  hij ter  verkenning  längs  de  kust  uitzond,  vernam  
 hij  dat  te  Tagal  groote  hoeveellieden  rijst  werden  bijeengebracht.  
 De  Toemenggoeng  beweerde  dat  die  rijst  voor  Batavia  bestemd  
 was,  en  lie t, orn dit te staven, door Wargä 13 prauwen met levens-  
 middelen  naar  die hoofdstad  brengen. Maar toen deze,  door een zij-  
 ner  volgelingen  verraden,  op  last van Koen in hechtenis was geno-  
 men,  beleed  hij,  na  belofte  van  lijfsbehoud  erlangd  te  hebben,  
 dat  hij  als  verspieder  gekomen  was ,  dat  een  groot  leger  van  
 den  Soesoehoenan  met  veel  geschut  in  aantocht  was,  en  dat  de  
 te  Tagal  voorhanden  voorraad  voor  dat  leger  bestemd  was.  On-  
 middellijk  zond  Koen  eenige  jachten  onder  het  bevel  van  Block  
 derwaarts,  die  den  geheelen  voorraad  rijst  en-de  stad  zelve ver-  
 brandden.  Hetzelfde  lot  weervoer  aan  een tweeden voorraad rijst,  
 te  Grabang  verzameld,  en  het  plan  van  den  Soesoehoenan  was  
 dus  reeds  half  verijdeld  eer  de  uitvoering  noch  recht  was  aan-  
 gevangen. 
 Maar  die  vorst  liet  zieh  niet  van  zijn  voornemen  afbren-  
 gen.  Onder  ongeloofelijke  bezwaren  en  met  opoffering  van  hon-  
 derden  buffels  en  karren  werden  drie  ä  vier  maanden  zoek  gebracht  
 om  het  geschut  en  den legertros van Mataram naar Batavia  
 te  brengen.  Den  21sten  Augustus  vernam  men,  dat  de  voorhoede  
 de  Tji  Taroem  was  overgetrokken.  De  stad  was  bereid  haar  te  
 ontvangen. 
 Aanvankehjk  hadden  slechts  schermutselingen  aan  de  voorpos-  
 ten  plaats,  maar  de  Javanen  verschansten  zieh  en  maakten loop-  
 graven,  en  hunne  bedekkingen  waren  zoo  sterk,  dat het geschut  
 der  stad  er  geene  uitwerking  op  deed.  Den  Mden  en  15aen  September  
 begonnen  zij  hunne  batterijen  op  te  stellen.  Koen  gaf  
 bevel  tot  een  uitval,  die  door  van  Diemen met  350  man  onder-  
 nomen  werd.  Het  gelukte  hem  de  voorwerken  van  den  vijand  
 gedeeltelijk  te  vernielen,  maar  nauwelijks  waren  de  onzen binnen  
 de  linien  teruggetrokken,  of  de  vijand  nam  de  vorige  Stellingen  
 weder  in. 
 In  den  nacht  van  20  op  21  September leed  de  stad  het  groot-  
 ste  verlies  dat  bij  baren  benarden toestand  denkbaar  was. Koen, 
 döor  eene  hevige  ziekte,  misschien  de  cholera,  overvallen,  werd  
 plotseling  weggerukt.  De  keuze  van  den  Raad  van  Indie,  die  
 het  recht  had  voorloopig  in  de  opvolging  te  voorzien,  viel  op  
 Jacques  Specx,  die  op  de  terugreis  uit  het  vaderland  en  wiens  
 schip  in  het  gezicht  was.  Inmiddels  had  de  Soesoehoenan  zijne  
 batterijen  geopend,  maar  zij  richtten  weinig  schade  aan.  Grebrek  
 ziekte  en  volksverloop  dunden  dagelijks  de  scharen  onzer  vijan-  
 den,  en  het  was  te  voorzien  dat  toenemende  verzwakking  ben  
 weihaast  zou  dwingen  hunne  onderneming  op  te  geven.  Bij  een  
 nieuwen  uitval  werden  hunne  voorwerken  in brand gestoken,  zon-  
 der  dat  zij  noemenswaardigen  tegenstand  boden;  den  2(len  October  
 trokken  zij  zieh  terug buiten het bereik  van het Nederlandsche  
 geschut. Weinige  dagen  later  begon  de algemeene aftocht, waarbij  
 de  weg  met  lijken  van  menschen,  buffels  en  paarden  bezaaid  
 bleef.  Vreeselijke  executien  onder  de  terugkeerende  troepen schij-  
 nen  op  last  van  den  Soesoehoenan  gevolgd  te  zijn,  en  men  leest  
 dat  van  de  80,000 man, waaruit het tegen Batavia oprukkend leger  
 bestaan  had,  hoogstens  14000  aan  de  eilenden  van  den tocht  en  
 de  woede  van  den  teleurgestelden  dwingeland  ontsnapten ‘).  Die  
 cijfers  zijn  welsprekend,  ook  al  acht  men  ze  zeer  overdreven. 
 Aan  den  Soesoehoenan  was  een  zware  slag  toegebracht.  Aan  
 het  doorzetten  zijner  plannen  tegen  Batavia  en  West-Java  viel  
 vooreerst  niet  te  denken;  zijne  macht  was  zoo  gebroken  dat  hij  
 zieh  in  jaren  niet  herstellen  kon.  Bovendien  was  aan  geheel  Java  
 getoond,  dat  hij  niet  onoverwinnelijk  was.  Batavia  daarentegen  
 had  de  vuurproef  doorgestaan. 
 In  Banten  werd  nu  de  Nederlandsche  faktorie  hersteld.  De  
 vorsten  van  Balambangan  en  van  Bali  gaven  den  wensch  te kennen, 
   dat  de  Compagnie  kantoren  in  hunne  staten  zou oprichten,  
 waarin  men  echter  niet  meende  te  mögen  treden.  Mataram  zelf  
 toonde eenige geneigdheid om over den vrede te onderhandelen, maar  
 de  pogingen  daartoe  stuitten  af op  het  wederzijdsch  wantrouwen.  
 De  Soendaneezen  van  Oekoer  en  Bandong,  die  zieh  aan  het  ge-  
 zag  van  Mataram  onttrokken  hadden  en  voor  de  wraak  van den 
 Van  Goens  in  Bijdr.  t.  d.  I .  T.  L.  en  Vk.  IV.  360.