
 
        
         
		zieh  met  den  gevluchten  Troena  Djaja  in  yerbinding  te  stellen  
 en  schatting  te  heffen  van  de  omliggende  gewesten.  Terwijl  
 de  Soesoehoenan  rüstig  en  onverschillig  te  Soerabaja achterbleef,  
 trok  Poleman  den  8sten  Juni  zuidwaarts  om  de  paggers  der  
 Makassaren  aan  te  tasten.  De  vijand  verdedigde  zieh  met  wan-  
 hopigen  moed,  en  ofschoon  hij  achtereenvolgens  uit verschillende  
 Stellingen  verdreven  werd,  moest  men  deze  voordeelen  koopen  
 door  den  dood  van  vele  dappere officieren en mansebappen en van  
 den  getrouwen  Balineeschen Toemenggoeng Djaja Lalana. Nog hieven  
 de  Makassaren  in hunne laatste en sterkste Stelling bij Kapar  ')  
 stand  houden,  toen  Poleman  zelf  door  heete  koortsen  werd  aan-  
 getast,  waarvan  hij  spoedig  het  slachtoffer  werd.  Kapitein  van  
 Vliet, die hem in het bevel opvolgde, trachtte door onderhandelingen  
 met  de Makassaren  tijd  te  winnen,  in  afwachting van versterking. 
 De  Hooge  Regeering  had  Aroe  Palakka,  uit  vrees  voor  het  
 nitbreken  van  den  oorlog  met  Banten,  nog  altjjd  te  Batavia  op-  
 gehouden.  De  ongunstige  berichten  van  Oost-Java  maakten  eindelijk  
 een  einde  aan  hare  weifeling,  en  den  15den  Juli  verliet  
 eene  aanzienlijke  versterking  de  reede  van  Batavia,  waarbij  
 zieh  ook  die  Soppengsche  prins  met  een  talrijk  gevolg  van  
 Boegineesche  vorsten  en  grooten  bevond.  Aan  het  hoofd  stond  
 de  ons  reeds  bekende  Couper,  die,  in  het  laatst  van  Augustus  
 in  het  hoofdkwartier  van  van  Yliet  gekomen,  het opperbevel van  
 hem  overnam,  en  nadat  alle  pogingen  tot  onderhandelingen  met  
 Kraeng  Gulesoeng  op  zijne  trouweloosheid  waren  afgesprongen,  
 eindeljjk  den  8sten  September  tot  den  aanval  op  Kapar  besloot.  
 De  plaats  werd  vijf  weken  lang  onder  gedurige  gevechten  belegerd  
 en  eindelijk  den  218ten  October  met  groot  verlies  van  
 menschenlevens  stormenderhand  genomen.  Aroe  Palakka  was  
 overal  de  eerste  in  den  strijd;  de  Soesoehoenan  en  zijne mantri’s  
 gedroegen  zieh  alsof  hij  hun  niet  aanging. 
 2)  Het  Cappar  der  oude  berichten  moet  niet  verward  worden  met  het  Keper  onzer  
 tegenwoordige  kaarten,  een  weinig  ten  W.  van  Porong.  Volgens  Valentijns  kaarten  
 althans  moet  men  Kapar  of  Kakapar  ten  Z.  van  Banggil  zoeken.  Intusschen  is  het  
 moeielijk  zieh  voor  dit  terrein  op  de  oude  kaarten  te  orienteeren.  Vgl.  nog  de  Jonge 
 V II.  XCV  en  265. 
 Couper  splitste  thans  zijne  macht  in  drie  afdeelingen,  om  
 Troena  Djaja  op  te  zoeken,  die  met  het  overschot  zijner  aan-  
 hangers  ergens  in  het  hoogland  van  Ngantang ') moest verscholen  
 liggen.  Te  Batoe  ontving  hij  de  onderwerping  van  het  grootste  
 deel  der  Makassaren,  die  hij  onder  konvooi  naar  Soerabaja  op-  
 zond.  De  overigen  hadden  zieh  bij  Troena  Djaja  gevoegd.  Deze  
 werd  kort  daarna  ontdekt  in  een  schier  onneembare  Stelling, die  
 echter  na  dapperen  weerstand  werd  veroverd,  doch  aan  den  
 hoofdmuiteling  gelukte  het  andermaal  te  ontsnappen.  Doorzware  
 stortregens,  ziekte  en  gebrek  werd Couper genoodzaakt de verdere  
 vervolging  te staken. Maar nu nam de Soesoehoenan de zaak in han-  
 den  en  gelastte  den  Amboneeschen  kapitein  Jonker,  die  hem  als  
 kommandant  zijner  lijfwacht  was  toegevoegd, met drie compagnien  
 zjjner  landslieden  Troena  Djaja  te  gaan  vatten,  die  naar  een  
 schier  ongenaakbare  bergspits  ten  noorden  van  den  Keloet  was  
 gevlucht.  Jonker  bezette  nu  alle  daarheen  leidende  paden, zoodat  
 Troena  Djaja,  wien  elke  uitweg  was  afgesneden,  zieh  eindelijk  
 den  2 7 s t e n   December  1679  op  genade  of ongenade  aanhemover-  
 gaf.  Couper  wilde  Troena  Djaja  voor  een  krijgsraad  brengen;  
 doch  de  Soesoehoenan  kon  het  verlangen  niet  weerstaan  zieh  in  
 het  gezicht  van  zijn  gevallen  vijand  te  verlustigen.  Hij  liet  hem  
 voor  zieh  komen  en  hield  zieh  eerst  alsof  hij  hem  vergiffenis  
 schenken  en  zelfs  weder  tot  regent  van Madoera  verheffen wilde.  
 Doch  toen  hij  hem  den  2 d e n  Januari  1680 andermaal voor zieh had  
 ontboden,  duwde  hij  hem  plotseling  met  eigen  hand  de  kris  in  
 het  lijf,  waarna  hij  door  de  dolksteken  der  aanwezige  mantri’s  
 werd  afgemaakt  3).  Zoo  betoonde  zieh  Amangkoe-Bat H , die zijn  
 vader  in  zijne  uitspattingen  niets  toegaf,  ook  in  zijne  bloeddor-  
 stige  wraakzucht  Tagal  Wangi’s  waardigen  zoon. 
 Nadat  ook  het  overschot  der Makassaren  vervolgd,  achterhaald  
 en  over  de  kling  gejaagd  was,  keerde  Aroe  Palakka  in Februari  
 naar  zijn  rijk  terug,  vol  schaamte  over  zijne plunderzieke  volge- 
 *)  Zie  D.  I ,   bl.  69,  99,  en  boven,  bl.  113. 
 s)  Couper  bij  de  Jonge,  V II.  295.  Vgl.  het  sterk  geklenrde  inlandsch  verhaal  bij  
 Crawfnrd,  I I ,   349.  Jonker  heet  daar  ten  onrechte  »een  Hollandach  officier»,  en  van  
 de  aanwezigheid  van  Hollandsche  officieren  bij  den  moord  spreekt  Couper  even  weinig  
 als  van  het  verslinden  van  het  hart.