
 
        
         
		genaardigen  Stempel  te  drukken. Maar te midden dier verscheiden-  
 heid  yinden  wij  overal  de  duidelijkste  sporen der eenheid,  zoodat  
 wij  genoopt  worden  onzen  yolledigen  bijval aan Wallace te schenken  
 ,  wanneer  hij  voor  het  onderscheid  tusschen  een Maleisch en  
 Bataksch  ras,  dat  tusschen  halfbeschaafde  en  wilde  Maleiers  in  
 de  plaats  stelt  ').  Hiermede  is  de  mogelijkheid  niet  buitenge-  
 sloten,  dat  eenmaal,  in  een  tijd  die  zieh  tot  nog  toe  geheel aan  
 onze  nasporingen  onttrekt,  menschen  yan  geheel  yerschillende  
 herkomst  in  den  Indischen  Archipel  zijn  samengevloeid  en tot de  
 vorming  van  dat  Maleische  ras  hebben bijgedragen. Maar zeker is  
 het  dat ook tusschen de meest gevorderde en de meest achterlijk ge-  
 blevene  der hier bedoelde bevolkingen zoovele treffende punten van  
 overeenkomst  kunnen  worden  waargenomen,  dat wij als van zelve  
 gebracht worden  tot  de  voorstelling  van  eene,  op  wat  wijze dan  
 ook  gevormde,  tamelijk  eenvormige  mensehenmassa, over den ge-  
 heelen  Indischen  Archipel  verspreid,  waarvan  zieh  in  den  loop  
 der  eeuwen  allengs  verschillende  groepen  hebben  afgezonderd,  
 om  zieh  onder  den  invloed  van  bijzondere  lotgevallen  en  lokale  
 omstandigheden  tot  eigen  natien  te  vormen. 
 Yan  die  volksmassa,  waartoe  dan  ook  de  bevolking  van Java  
 voor  de  kolonisatie  der  Hindoes  behoorde,  krijgen wij, längs den  
 weg  der  bedoelde  vergelijking,  ongeveer de volgende voorstelling.  
 Hare  levenswijze  was  de  nomadische,  de  grondslag  der  maat-  
 schappelijke  inrichting  was  de stamverdeeling, hetbestuur dat van  
 vaders  van  huisgezinnen  en  stamhoofden.  De  jongeling  die  eene  
 vrouw  zocht,  moest  eene  koopsom  voldoen,  aan  hare  ouders  te  
 betalen  J) ,  een  gebruik  dat  de  anders niet onwettig geachte veel-  
 wijverjj  binnen  enge  grenzen  beperkte.  De  leden  van  denzelfden  
 stam  woonden  bijeen  in  groote  huizen,  in  afdeelingen  gesplitst  
 naar  het  getal  der  gezinnen,  en  doorgaans  op  palen gebouwd 3).  
 De  bamboe-bosschen  en  alang-velden,  de  rotan-halmen  en  de  
 schors  en  bladeren  van  sommige  boomen,  leverden  daartoe 
 >)  Insulinde  I I .   481.  s)  Vgl.  D.  jjS  363,  630. 
 3)  Dl.  I .  592.  Het  samenwonen  van  vele  gezinnen  in  een  lang  huis  kan  men  op  
 Java  nog  bij  de  Tenggereezen,  het  meest  primitieve  deel  der  bevolking,  terugvinden.  
 Junghuhn,  Java,  I I I .   807. 
 het  meest  gebruikelijk  materiaal.  De  kleeding  werd  vervaardigd  
 van  boomschors  en  bladeren,  ten  hoogste uit een ruw weefsel der  
 vezelen  van  een  soort  van  wilde  pisang  ’)  (Musa  Mindanensis).  
 Yoor  de  mannen  bestond  zij  uit  een  lap  om  de  lendenen  ge-  
 wonden  en  tusschen  de  beenen  doorgehaald,  voor  de  vrouwen  
 uit  een  rokje  dat  van  het  middel  tot  de  knieen  reikte  ").  Bar-  
 baarsche  sieraden,  uit  tanden,  schelpen,  vederen,  haar  en  der-  
 gelijke  bestaande,  tooiden  hoofd, neus en ooren, armen en beenen,  
 terwijl  de  huid  met  figuren  beprikt  en  met  kleurstoffen ingewre-  
 ven  werd. Jacht en visscherij  leverden dierlijk voedsel in  overvloed,  
 te  meer  daar  apen,  slangen  en  allerlei  ongedierte  als goede prijs  
 werden  beschouwd;  wortels,  bladeren  en  vruchten,  het  meel uit  
 den  stam  der  Sagopalmen  en  de  korrel  der  in  het wild wassende  
 gierst,  verschaffen  zonder  of  met  uiterst  primitieven  landbouw  
 de plantaardige toespijs. De bewerking van metalen was onbekend of  
 althans  hoogst hoogst gebrekkig en bezwaarlijk; werktuigen en wa-  
 penen  werden op ruwe wijze van steen, hout en bamboe, beenderen  
 en  vischgraten  vervaardigd.  Dat  Java  eenmaal  zijn  steenperiode  
 had,  wordt  voldingend  bewezen  door  de  vele  steenen  wiggen  en  
 speerpunten,  die  in  de  meest  verschillende  deelen  des  eilands  
 van  tijd  tot  tijd  gevonden  zijn  3).  Het  meest  gewone  wapen  
 schijnt  echter  van  ouds  de  soempitan  te  zijn  geweest,  een  holle  
 stok  waardoor  met  ipoeh  (het  sap  van  de  Antiaris  toxicaria  4)  
 vergiftigde  en  met  vischgraten  getande  pijltjes  geblazen werden,  
 en  die  tevens  een  punt  van  hard  hout  had  om als lans te kunnen  
 dienen s).  Erfelijke  veeten  hielden  de  stammen onderling verdeeld  
 en  er  woedde  een  aanhoudende  kleine  oorlog;  de  hersenen  en  
 andere  lichaamsdeelen  der  verklagen  vijanden  werden verslonden  
 en  hunne  hoofden,  evenals  bij  de  oude  Tauriers  volgens  het bericht  
 van  Herodotus  6),  in  den  rook  gehangen,  om  als  zegetee- 
 *)  Vgl.  minie  Biidr.  tot  de  kennis  der  voorn.  voortbr.  v.  d.  Ind.  Archin.  I I I .   
 Het  Katoen.  71. 
 2)  Dl.  I .   602. 
 3)  Swaving  in  N.  T.  v.  N.  I .  I .   3 1 ;  Brnmnnd,  Indiana.  I I .  101;  J .   J .   van  
 Limburg  Brouwer  in  T.  v.  I .  T.  L.  en  Vk.  XVIII.  67.  . 
 4)  Dl.  I .   152. 
 6)  Vgl.  Dl.  I .  256,  met  miju  Borneo’s  Wester-afdeeling.  I I .   257. 
 6)  IV .  103.  2*