
richten weder van Balambangan gewag gemaakt. Er wordt daar
gesproken over een ouden vorst, Tawang Aloen genaamd, die
den titel van Soesoehoenan voerde en drie zonen tot mederegenten
had '). Het verdient opmerking dat in de inlandsche berichten
dezelfde naam Tawang Aloen gegeven wordt aan den vorst
die in 1638 door Sultan Ageng uit Balambangan werd verdre-
ven 2). Dit schijnt dus een gewone titel van de Balambangansche
vorsten geweest te zijn, waarom er weinig bezwaar is om den
Tawang Aloen met wien van Yliet in onderhandeling trad, voor
denzelfden als Menak Pati te houden. De oude vorst wilde noch
met den Soesoehoenan, noch met de Compagnie iets te doen
hebben, en de zending van van Yliet bleef dus hier zonder
günstig gevolg; maar hij was gelukkiger op Madoera, waarheen
wij thans den blik moeten richten.
Nadat Troena Djaja was omgekomen en een nieuwe opstand
op Madoera, door den Maleier Intje Kandoer verwekt, in 1680
door Couper onderdrukt was, werd door den Soesoehoenan, in
overleg met de Compagnie, een organisatie van het bestuur van
dat eiland beproefd, volgens welke het in vier districten gesplitst
en op nieuw onder het algemeen gezag van Tjakra-ning-Rat,
bekend bij den titel van Pangeran Sampang, zou gesteld worden.
Men had echter slechts de westelijke helft van het eiland, of de
landschappen Arisbaja, Balega en Sampang, tot de erkenning van
Tjakra-ning-Rat’s gezag kunnen brengen; de oostelijke helft, uit
Pamakasan, Soemenep en de Soemenepsche eilanden bestaande,
was trouw gebleven aan Matjan Woeloe, die door Troena Djaja
over Madoera gesteld was, en deze schrandere prins was wijs genoeg
geweest zieh bij tijds aan den Soesoehoenan en de Compagnie te
onderwerpen. Dien ten gevolge had hij, onder den naam van Joedä
Negära, het bewind over oosteljjk Madoera behoudenen zieh zelfs
door zijn wijs en rechtvaardig bestuur de liefde der bevolking en
het vertrouwen der Compagnie verworven. Maar nu was deze vorst
gestorven, zonder een zoon na te laten; op zijn sterfbed had hij het
bestuur aan zijne vier schoonzoons opgedragen; maar het werd hun
*) Van Vliet bij de Jonge, V III. XXVII.
2) Hageman t, a. p. 164.
betwist door een broeder van Matjan Woeloe, Pring Wängsä
genaamd, die tot dusver als een heilige had geleefd, maar nude
wapenen opvatte om de opvolging aan den nog mindeijarigen
Raden Soedermä, een zoon zijns oudsten broeders, te verzekeren.
Te gelijk trachtte nu Tjakra-ning-Rat Yan de door die twisten ont-
stane verwarring gebruik te maken, om zijn gezag ook in Oost-
Madoera te vestigen. De tusschenkomst van van Yliet noodzaakte
hem echter van zijne aanspraken af te zien. Yoorloopig bleef, ten
gevolge van van Yliet’s bemiddeling, het bestuur over Soemenep aan
de beide oudste, dat van Pamakasan aan de twee andere schoonzoons
opgedragen, maar Raden Soedermä, die de meeste rechten op de
opvolging had, zou de regeering over het geheele gebied van
zijn overleden oom aanvaarden, wanneer hij de meerderjarigheid
bereikt had !).
Tot zoover had van Yliet zijne commissie volvoerd, toen hij
werd opgeroepen om Tak, bij zjjne zending als Commissaris der
Hooge Regeering, naar Kartasoera te vergezellen. Reeds in 1684
was de opperkoopman Cops derwaarts gezonden, om de hangende
zaken met den Soesoehoenan te regelen, maar zonder eenige
vrucht, daar die vorst, begeerig om tijd te winnen, alle onderhandeling
tot de hem tevens aangekondigde komst van een Commissaris
had verschoven. Sedert waren de zaken er niet beter op geworden
, vooral ten gevolge der door den Soesoehoenan aan Soera-
pati verleende bescherming. In April 1685 had de kapitein-luitenant
Grevink, kommandant der Europeesche lijfwacht van den Soesoehoenan,
op eene audientie bij dien vorst op hoogen toon den
dood of de uitlevering van Soerapati en zijne medeplichtigen
geeischt; de Soesoehoenan had daarop met ongewone plechtigheid
geantwoord, dat zijn gegeven woord hem verbood de hand van
Soerapati af te trekken, en dat hij zou trachten voor hem en
de zjjnen amnestie van de Compagnie te verwerven. Door de
onvoorzichtigheid van Grevink was nu Soerapati omtrent de ge-
zindheden der Compagnie, maar evenzeer de Compagnie omtrent
de gezindheden des Soesoehoenans gewaarschuwd.
Van Vliet bij de Jonge, V III. XXVIII v.