
 
        
         
		had,  hem  evenzeer  een  goede  ontvangst  en  de  gereede  vervul-  
 ling  zijner  wenschen  verzekerde.  De Commissarissen  brachten het  
 eerst  de  nieuwe  overeenkomst  met  den  Soesoehoenan  tot  stand,  
 die  reeds  den  6ien  Januari  geteekend  werd.  Bij  dit contract werden  
 de  bovenbedoelde  recognitie-gelden  afgeschaft  en  het  noor-  
 delijk  deel  van  Kadoe,  een  gedeelte  van  Blora  en  eenige  
 Soerakartasche  enclaves  in  de  regentschappen  Samarang,  Sala-  
 tiga,  Demak  en  Djapara,  in  ruil  voor  Malang  en  Ngantang  '),  
 aan  de  Nederlandsche  regeering  afgestaan,  die  zieh  bovendien  
 verhond  de  schulden  van  den Soesoehoenan, ten bedrage van bijna 
 97,000  Spaansche  matten,  te  betalen,  terwijl  eindeljjk  die  vorst  
 nog  de  verplichting  tot  onderhoud  van  het  fort  te  Bojolali  en  
 van  eenige  groote  gemeenschapswegen  door  zijn  gebied  loopende  
 op  zieh  nam.  Den  ICH™  Januari  volgde  de  onderteekening  van  
 een  soortgelijk  contract  met  den  Prins-Begent  van  Jogjakarta.  
 Ook  deze  overeenkomst  hief  de  betaling  der  strandgelden  op,  
 schold  den  Prins  de  kosten  van  des  Maarschalks  expeditie naar  
 Jogjakarta  kwijt,  ruilde  het  Jogjasche  gedeelte  van  Kadoe,  de  
 Jogjasche  enclaves  in  Samarang,  Demak  en  Djapara, de  distric-  
 ten  Grobogan,  Wiräsari  en  Selo  met  de  streek  die  zichvandaar  
 tot  Salatiga  uitstrekt,  en  de regentschappen Djipang (Bädjänegärä)  
 en  Djapan  (Mädjäkertä)  tegen  de Gouvernementslanden  om  en  bij  
 Bojolali  gelegen  en  het  regentschap  Galoe  2) ,  en  belastte  den  
 vorst  van  Jogjakarta  met  het  onderhoud  van  het  fort  Klaten  en  
 met  even  zulke  verplichtingen omtrent  de groote  wegen,  als door  
 Soerakarta  waren  aangegaan  3). 
 Ofschoon  deze  regelingen, uithoofde der spoedig gevolgde terug-  
 roeping  van  Daendels,  grootendeels  onuitgevoerd  bleven,  zijn zij  
 toch  niet  van  gewicht  ontbloot,  omdat,  zooals  ons  later  blijken  
 zal,  de  Engelsche  Landvoogd  Baffles  de  politiek  van  Daendels  
 weder  opvatte  en  bij  zijne  handelingen  met  betrekking  tot  de  
 Javaansche  vorsten  ten  grondslag  legde.  De  vergunning  aan  den  
 ouden  Sultan  van  Jogjakarta  verleend  om  den  kraton  voort- 
 1)  Zie  boven,  bl.  500.  '  °)  Vgl.  boven,  biz.  557. 
 3)  Zie  de  contracten  met  Soerakarta  en  Jogjakarta  in  Daendels,  Org.  St.  I I .  A. S.  
 n°.  27  en  28. 
 durend  te  bewonen,  wordt  echter  algemeen  als  een  fout  be-  
 schouwd,  omdat  zij  dien  vorst,  welke  daardoor  in  de  oogen  
 der  menigte  al  het  prestige  van  het  gezag  behield,  in  de  ge-  
 legenheid  stelde  om  weldra  weder  zijn  invloed  tegenover  zijn  
 zoon,  den  Prins-Begent,  te  doen  gelden|  waardoor  zij  de  kiem  
 werd  van  een  lange  reeks  van  twisten  en  rampen,  die  het  rijk  
 van  Jogjakarta  geteisterd  hebben.  Maar  vooral  de  handelingen  
 van  den  Maarschalk  ten  opzichte  der  prinsen  Nata  Koesoemá  en  
 Nata  Di-ning-Bat  werpen  op  zijn  karakter  een  ongunstig  licht.  
 Ofschoon  alle  grieven  tegen  hen  alleen  op  de  beschuldigingen  
 van  den  hun  vijandigen Bijksbestuurder rustten en Nata Koesoemá  
 steeds  een  vriend  der  Europeanen  geweest  was,  bleef  Daendels  
 tegen  hen  met  onverzoenlijken  haat  bezield.  Aan  den  landdrost  
 van  Tjeribon,  Waterloo,  zond  hij  eene  aanschrijving,  waarinhij  
 de  prinsen  als  de  voorname  handlangere  der  Batoe  Kentjänä  
 brandmerkte  en,  onder  opmerking  dat  het  Gouvernement  hen  
 niet  openlijk  kon  ter  dood  veroordeelen,  zieh  niet  schaamde  het  
 verlangen  uit  te  drukken  om  te  vernemen  dat  zij  niet  meer  bestanden. 
   Waterloo  verschoof  de  uitvoering  van  het  gruwelijk  
 bevel  totdat  de  onverwachte  komst  van den nieuwen Gouverneur-  
 Generaal  Janssens  in  Mei  1811  het  leven der  ten dood gedoemde  
 prinsen  in  veiligheid  stelde. 
 Wij  moeten  thans  nog  een  blik  werpen  op  de  administratieve  
 maatregelen  van  Daendels,  voor  zooverre  deze  op  het  lot  der  
 inlandsche  bevolking  van  overwegenden  invloed  waren.  Hierbij  
 treft  het  ons  dat Daendels,  hoe  revolutionair  hij  overigens  wezen  
 mocht;  de  inlandsche  bevolking  wel  voor  knevelarij  en  misbruik  
 van  gezag  wilde  vrjjwaren,  maar  haar  voor  eene  verandering  
 van  stelsel  niet  rijp  achtte.  Hij  dacht  er  niet  aan  de  contingenten  
 en  gedwongen  leverantien  af  te schaffen,  die  hij  beschouwde  
 als  het  eenige  aan  den  maatschappelijken toestand van Java beant-  
 woordende  middel  om  de  bevolking  in  de  kosten  van  het  staats-  
 beheer  te  doen  bijdragen.  De  voordeelen moesten  dan ook uitslui-  
 tend  komen  ten  bate  van  den  Souverein,  als  alleen  bevoegd  om  
 de  inlanders  te  b e l a s t e n .   Hij  erkent  ten  volle  dat  de  toestand  
 der  Javanen  deerniswaardig  was  en  verbetering  behoefde,  maar