
 
        
         
		verbond  hij  zieh  om  voor. de  werken  aan  de  Merakbaai  een  vast  
 contingent  van  300  man  te  leveren  '). 
 Maar  ook  deze  nieuwe  regeling  der  Bantensche  aangelegenhe-  
 den  bracht  geen  duurzatne  bevrediging  &an.  Pangeran  Ahmed,  
 zeker  een  prins  van  het  vorstelijk  huis,  werd  het  hoofd  der  
 misnoegden,  die  door  Daendels  steeds  als  roovers  worden  voor-  
 gesteld,  en  vond  steun  bij  de  Engelschen  gedurende  den  tijd  
 dat  zjj  met  de  hoofden  op  .Tava  verstandhouding  trachtten  aan  
 te  knoopen,  om  den  weg  voor  de  verovering  des  eilands  te  ba-  
 nen.  Eene  door  Daendels  uitgezonden  expeditie  deed  aan  die  
 roovers  wel  veel  afbreuk,  maar  kon  Ahmed  niet  in  handen krij-  
 gen,  en  toen,  na  de  aftreding  van  dien  landvoogd,  Banten  ge-  
 heel  van  troepen  werd  ontbloot,  slaagde  Ahmed  er in zijn invloed  
 zeer  uit  te  breiden  en  zelfs  den  Sultan  gevangen  te  houden.  De  
 Engelschen,  aan  wie  hij  den  voorraad  verkocht  die  hij  door  zijne  
 rooftochten  bijeenbracht,  beschouwden  hem  als  een  ongelukkigen  
 prins,  die  zijne  rechten  tegen  de  Hollanders  verdedigde  2). 
 In  Tjeribon  vond  Daendels  bij  zijn  optreden  de  rust  nog  niet  
 geheel  hersteld,  en  daar  de  in  1806  door  Engelhard  gedane  
 voorstellen  nog  slechts  gedeeltelijk  ten  uitvoer  waren  gelegd,  
 vond  hij  gelegenheid  eene  in  het  algemeen  daarmede  overeen-  
 stemmende,  maar  nog  eenige  toevoegselen  bevattende  regeling  
 in  naam  des  Konings  van  Holland  uit  te  vaardigen. 
 De  door  Engelhard  als  onmisbare  voorwaarde  der  bevrediging  
 van  Tjeribon  beschouwde  verheffing  van  Radja  Kanoman,  den  
 echten  vertegenwoordiger  van  het  aloude  vorstengeslacht,  aan  
 wiens  terugzetting  het  volk  al  zjjne  rampen  weet,  achtte  Daendels  
 niet  geheel  boven  bedenking  verheven,  om dat  zij  zoo  lijn-  
 recht  met  de  vroegere  handelingen  der  Regeering  in  strijd  was.  
 Toch  aarzelde  hij  niet  ook  in  dit  opzicht  aan  Engelhards  denk-  
 beelden  uitvoering  te  geven.  Die  prins  was  reeds  in  1807  uit  
 Amboina  teruggekeerd,  en  Engelhard  leert  ons  uitdrukkelijk  dat  
 hij  reeds  tot  derden  Sultan  verheven  was 3).  De  plechtigheid  der  
 investituur  had  echter  stellig  nog  geen  plaats  gehad.  Daendels 
 x)   Daendels,  Org.  Stukk.  I I .  Bantam,  No.  7,  8  en  9. 
 8)  Raffles,  I I .  267.  Mackay,  t.  a.  p.  20  v.  3)  Overzieht.  98. 
 droeg  haar  op  aan  den resident, o f —  zooals toen de titel luidde —  
 prefect  van  Tjeribon,  van  Lawick van Pghst, die den 25sten Maart  
 1808  Radja  Kanoman  als  derden  Sultan  onder  den  titel  van  
 Sultan  Tjeribon  plechtig  aan  het  volk voorstelde  '). Die verheffing  
 kan  dus  als  het  herstel  der  in  1798  vervallen  waardigheid  van  
 Radja Tjeribon in eenigszins gewijzigden vorm beschouwd worden2). 
 De  verwijderirig  van  eenige  bij  de  bevolking  gehate  personen,  
 de  afschaffing  van  het  houden  van  pandelingen  en  het  verbod  
 aan  de Chineezen  om  dessa’s  te  huren,  werden  bevestigd;  maar  
 Daendels  gaf  bovendien  aan  de  inlanders  gelegenheid  om  hunne  
 koffie  tegen  richtige  betaling  te  Tjeribon  zelf,  in  stede  van  de  
 vroeger  daarvoor  aangewezen  afgelegen  plaats,  in  te leveren ; om  
 vrij  te  beschikken  over  alle  producten  die  niet  tot  de  verplichte  
 leverantien  behoorden,  en  omvrijelijk  naar  Batavia  op  te  komen  
 om  over  verongelijkingen,  hetzij  van den Resident of van den Sultan  
 ,  bij  de  Hooge  Regeering  te  klagen 3). 
 Wij  hadden  meermalen  de  gelegenheid  op  te merken,  dat  het  
 niet  gemakkelijk  is  onder  een  Javaansche  bevolking  die  eenmaal  
 in  gisting  is  geraakt,  de  rust  volkomen  te  berstellen.  Zij  die  
 gewoon  zijn  van  roof  en  plundering  te  leven,  keeren  ongaarne  
 tot  ploeg  en  spade  terug.  Reeds  in  November  1808  moest Daendels  
 naar het moederland schrijven, dat het weder aan twee ontevre-  
 den  hoofden  gelukt  was  een opstand in Tjeribon te verwekken, die  
 echter  zonder  belangrijke  schade  voor  de  cultures  was  gedempt.  
 Intusschen  noopte  deze  gebeurtenis  den  Gouverneur  Generaal om  
 een  nieuw  onderzoek  naar  de  Tjeribonsche  aangelegenheden  in 
 >)  T.  V .   N.  I.  1849.  r .   434. 
 2)  Boven,  bl.  520.  Het  denkbeeld  om  aan  Radja  Kanoman  de waardigheid van Radja  
 Tjeribon  te  geven,  was  althans  zijdelings  ook  in  bet  Rapport  van  Engelhard  geopperd,  
 bl.  333. 
 3)  Engelhard,  d ie ,  eerst  met  Daendels  op  goeden  voet,  allengs  zijn  bittere  vijand  
 was  geworden,  beschuldigt  hem  van  zieh  zelven  de  eer  gegeven  te  hebben  van  zaken  
 die  inderdaad  reeds  voor  zijne  komst  aan  het  bestuur  waren afgedaan.  Daendels,  Staat.  
 24,  getuigt  dat  hij  in  de regeling  der  Tjeribonsche  zaken  in  het  algemeen  de  voorstellen  
 van  Engelhard  volgde,  maar  beweert  dat,  daar  ze  buiten  werking  waren  gebleven,  
 krachtdadig  iDgrijpen  van  zijne  zijde  noodig  was  Misschien  heeft Daendels in  dep  »Staat»  
 aari  de  handelingen  van  zijn  verklaarden  vijand  niet  volkomen  recht  laten  wedervaren,  
 maar  de  klachten  van  Engelhard  zijn  toch  stellig  zeer overdreven. Ygl. hierover  Mackay.  
 25—31,  en  Hageman  in  T.  v.  I.  T.  Ld.  en  Vk.  V.  209  vv.