
 
        
         
		de  hofplaats  veroverd  en  bezet.  De  Soesoehoenan,  voor  de  poort  
 gekomen,  hief met  al  zijne mantri’s  de handen ten hemel, terwijl  
 de  Opperpriester  een  dankgebed  uitsprak.  De  stad  en  kraton  
 verkeerden  in  een  staat  van  treurig  verval.  De  huizen  waren  
 bouwvallig,  de  vijvers  begroeid,  de  tuinen  in  wildernissen  ver-  
 anderd.  Maar  reeds  was,  naar  der  Javanen  gewoonte  om  de  
 plaatsen  waar  hun  het  ongeluk  getroffen  heeft,  als  van  siechte  
 voorbeduiding  te  ontwijken,  tot  het  bouwen  eener nieuwe  hoofd-  
 stad  besloten,  en  de  keuze  daarvoor  gevestigd  op  het  reeds vermelde  
 Wänäkertä,  zeven  palen  ten  westen  van  het  tegenwoor-  
 dige  Soerakarta  gelegen,  en  bij  deze gelegenheid tot Kartasoera ‘)  
 herdoöpt. 
 Intusschen  was  Pangeran  Poeger  naar  Bagelen  gevlucht, waar  
 bij  zijne  verstrooide  aanhangers  herzamelde  en  zieh  met  het  
 overschot  der  bende  van  Kadjoran  versterkte.  Eene  epidemische  
 ziekte,  die  de  troepen  van  Couper  en  van  den  Soesoehoenan  
 vreeseljjk  teisterde  en  hen  dwong  naar  Wänäkertä  de  wijk  te  
 nemen,  van  waar  Couper  in  Maart  1681  zelf  naar Samarang op-  
 brak,  gaf  aan  de  opstandelingen  den  tijd  om  zieh  op  nieuw  te  
 versterken  en  te  organiseeren.  Zekere Namroed,  van Bali afkom-  
 stig,  maar  met  de  zuster  van  eene  der  vrouwen  van  Poeger ge-  
 huw’d,  voerde  eene  afzonderlijke  bende  aan,  waarmedehij  echter  
 Pangeran  Poeger  ter  zijde  stond. 
 In  Augustus  1681  waagde  Poeger  het  met  10,000  man  naar  
 Mataram  terug  te  keeren,  dat  reeds  grootendeels  verlaten was en  
 waar  hij  zieh  weder  'in  den  ouden  kraton  vestigde.  Vervolgens  
 rukte  hij  op  naar  de  nieuwe  hoofdstad,  en  zou  den Soesoehoenan  
 ongetwjjfeld  vandaar  verjaagd  hebben,  indien  niet  eene Holland-  
 sche  afdeeling,  uit  Wates  2)  toegesneld,  den  voortgang  der  opstandelingen  
 gestuit  had. 
 Doch  met  verbazende  snelheid  verscheen  nu ook weder Couper  
 met  versehe  troepen  op  het  tooneel,  drong  Poeger  terug  naar 
 *)  K a r t a   beteekent  stad  (zie  de  noot  op  bl.  310),  s o e r a ,  held,  goddelijk  wezen.  
 De  Javaan  voegt  aan  den  naam  der  stad  ook  den  eeretitel  a d i - n i n g - r a t ,   d.  i.  de  
 eerste  of  seboonste  der  wereld,  toe. 
 s)  Waar  dat  Wates  gelegen  was,  kan  ik  niet  bepalen.  De  naam,  die  g r e n s ,  g r e n s -   
 s c h e i d i n g ,   beteekent,  is  aan  tal  van  plaatsen  op  Java  gemeen. 
 het  zuiderstrand  van  Bagelfen  en  bracht  hem,  nabij  de  oevers  
 van  de  Bogowönto,  eene  beslissende  nederlaag  toe.  Den  18<kn  
 November  kwam  Poeger  bij  Couper  in  onderwerping.  Onder  be-  
 dekking  van  Nederlandsche  Soldaten  werd  hij  met  zijne vrouwen  
 en  mantri’s  naar  Kartasoera  gevoerd,  waar  hij  zieh  met  zijn  
 broeder  den  Soesoehoenan  verzoende. 
 Nu  bleef  echter  nog  een  gevaarlijke  partijganger  over.  Nam-  
 roed  versterkte  zieh  in  eene  plaats  aan  de  Kelawfen,  een  zjjtak  
 van  de  Serajoe  in  Banjoemas,  te  midden  van  een  moeras  gelegen. 
   Naar  deze  versterking  liet  hij  zieh  met den weidschen naam  
 van  Sultan  Missier  noemen.  Hier  werd  in  December  1681  de  
 hardnekkigste  en  bloedigste  strijd  van  dezen  ganschen  oorlog  
 gestreden.  Namroed  kwam  bij  de  bestorming  der  veste met meer  
 dan  2000  der  zijnen  om  het  leven  en  Couper  voerde  1500  ge-  
 vangenen  met  zieh  naar  Kartasoera. 
 Het  vervolgen  en  uiteendrijven  van  zwervende  benden  bleef  
 ook  nu  nog  eenige  inspanning vorderen,  en  zelfs  bij  zijn  vertrek  
 naar  Batavia  liet  Couper  te Kartasoera eene Hollandsche lijfwacht  
 ter bescherming van den Soesoehoenan achter. In het laatst van 1682  
 keerde  de  kommandeur  naar Oost-Java terug,  om de uitvoering der  
 voor  de  Compagnie  günstige  bepalingen  in  haar  contract met den  
 Soesoehoenan  in  werking  te  brengen  en  te  verzekeren.  Het  be-  
 stuur  van  het  nieuw  verworven  grondgebied  tusschen  de  Tji  
 Taroem  en  Tji  Pamanoekan  was  reeds  eenige  maanden  te  voren  
 geregeld. 
 De  Compagnie,  schijnbaar  nog  de  dienares  van  den  Soesoehoenan, 
   was  inderdaad  reeds  zijne  meesteres  geworden.  Na  nog  
 twee  jaren  was  zij  het  evenzeer  van  Banten.  Sultan Ageng had in  
 de  strijd  tegen  de  Compagnie  veel  bekwaamheid ten toon gespreid  
 en  haar  eindelooze  moeilijkheden  berokkend;  maar  de  familietwisten  
 die  ook  hier  het vorstelijk huis  verscheurden,  gaven haar  
 weihaast  eene  gelegenheid  om  zieh  te  wreken  en  ook  Banten  
 voor  haar  m'onopölie  te  doen  bukken.  Doch  tot  recht  verstand  
 dier  gebeurtenis  is  het  onvermijdelijk dat  wij  eenige jaren  terug-  
 treden. 
 Den  16den  Febr.  1671  was,  onder  het  slaan  der  gongs,  op