
 
        
         
		De  macht  en  invloed  der  regenten,  reeds  door  Daendels be-  
 snoeid l) ,  ondergingen  nog  verdere beperking. Raffles vond, bij de  
 aanvaarding  des  bestuurs,  den  regent  nog  den  eenigen  persoon  
 van  wien  het  Gouvernement  de  door  gedwongen  cultuur  en  levering  
 verkregen  inkomsten  van  het  onder  zijn  beheer  staande  
 gebied  ontving.  De  inwendige  regeling  was  aan  hem alleen  over-  
 gelaten;  van  zijn  persoonlijk  karakter  hing  de  goede behandeling  
 en  de  voorspoed  der  landbouwers  alleen  af.  Dien  verderfelijken  
 invloed  te  breken,  was  waarschijnljjk  een  der  bijbedoelingen,  
 was  althans  zeker  de  strekking  van  het  nieuwe  stelsel.  Raffles  
 meende  echter  voorzieningen  te  moeten  treffen  om  aan  de  regenten  
 een  voegzaam  en  eervol  bestaan,  de  middelen  tot  on-  
 derhoud  hunner  familie  en  tot  het  voeren  van  een  staat  over-  
 eenkomstig  hun  rang,  te  verzekeren.  Tot  dat  einde  kende  hij  
 hun,  boven  een  vastgesteld  salaris,  een  soort  van  ambtelijk  
 landbezit  toe.  Hunne  diensten  bleven  in  de  hoofdzaak  tot  een  
 algemeen  toezicht  op  de  politie  in  hun  regentschap  bepaald.  De  
 proclamatie  van  15 Oc.  1813 resumeert  de  omtrent de regenten  ge-  
 maakte  beschikkingen  in  deze woorden:  „De onbehoorlijke invloed  
 en  het  gezag der regenten zijn beperkt geworden; maar het Gouvernement  
 maakt van hunne diensten gebruik voor het belangrijk depar-  
 tement van inlandsche  politie,  dat  zal  geregeld  worden  naar  vaste  
 beginselen,  overeenkomende met de gewoonten en oude instellingen  
 des volks. Eene voldoende  belooning  in  land  en  in  geld  is  aan  die  
 hoofden toegekend, en het wordt hierdoor natuurlijk zoowel hun plich  
 als  hun  belang,  de nijverheid aan te moedigen en te beschermen“2). 
 De  verbeteringen  door  Daendels  in het  rechtswezen  gebracht,  
 waren  naar  het  oordeel  van  Raffles  ontoereikend  om  aan  de  
 eischen  eener  zuivere  en  onvertogen  rechtspraak  te  voldoen. Hjj  
 zag  hierin  natuurlijk  met  de  oogen  van  een  Brit,  gewoon  aan  
 eene  rechtspraak  die  van  de  op  Java  gebruikelijke,  vooral  in  
 strafzaken,  hemelsbreed  verschilde.  Deonmisbaar  geachte  Veränderungen  
 werden  reeds  bij  proclamatie  van  24  Januari  1812 afge-  
 kondigd.  Met  Februari  werden alle bestaande gerechten opgeheven  
 verklaard en een nieuwe organisatie werd vastgesteld, waarover wjj 
 hier hoofdzakelijk slechts te handelen hebben voor zoo ver zjj  de rechtspraak  
 over de Inländers betrof. In elke residentie zouden de resident  
 als  voorzitter  en  eenige  inlandsche  ambtenaren  als  leden  land-  
 raden vormen, zeer overeenkomende met de door Daendels ingestelde  
 landgerechten, behalve  dat  in  crimineele  zaken hunne rechtsmacht  
 meer  beperkt  was.  Terwijl  toch  die  landraden  alle  civiele  zaken  
 zouden  berechten  waarin  van  weerszijden  inlanders  betrokken  
 waren,  met  dien  verstände  dat  vonnissen  in  zaken  van  hooger  
 bedrag  dan  50  Sp.  matten  de  goedkeuring  der  Raden  van  Jus-  
 titie  Vereischten,  werd  hunne  crimineele  jurisdictie  tot  politie-  
 zaken  beperkt.  De  Raden  van  Justitie,  drie  in  getal,  waren  te  
 Batavia,  Samarang  en  Soerabaja  gevestigd;  maar  die  te Batavia,  
 Hooge  Raad  van  Justitie  genoemd,  was  tevens  hof  van  appel  
 voor  de  beide  andere  Raden  en  voor  alle  andere  gerechten.  Alle  
 misdrijven door  inlanders jegens elkander  begaan, moesten berecht  
 worden  door  drie  Rechtbanken  van  Ommegang,  die  uit  den  
 voorzitter  en  een  der  beide  leden  van  de  Raden  van  Justitie  
 bestünden.  Alle  rechtsgedingen,  ’tzjj  civiele  of  crimineele,  waarin  
 Europeanen  of  inwoners  van  de  drie  hoofdplaatsen  betrokken  
 waren,  werden  voor  de  drie  Raden  van  Justitie behandeld, wien  
 evenwel  voor  kleine  civiele  zaken  de  zoogenaamde  requesten-  
 kamers,  geschoeid  op  de  leest  der  Engelsche  Courts  of requests  
 for  small  debts,  voor  kleine  strafzaken  de  jurisdictie  der  Magistraten  
 waren  ter  zijde  gesteld.  De  jurisdictie  der  voormalige  
 Sohepensbank  te  Batavia  ging  deels  over  aan  den  Hoogen Raad,  
 deel8  aan  eene Bank  van  Magistraten, uit  een  voorzitter  en  drie  
 leden bestaande  en  bijgestaan door twee baljuws,  een voor de Stad,  
 en  een  voor  de  Ommelanden,  en  door  een  waterfiscaal  voor  
 het  opzicht  over  de  havens  en  de  politie  op  de  schepen.  Dood-  
 vonnissen  vereischten  steeds  de  goedkeuring  van  den  Luitenant-  
 Gouverneur,  die  tevens  gratie  of  verzachting  van  alle  lijfstraf-  
 fen  mocht  verleenen.  Een  zeer  bedenkelijk  beginsel  werd  ge-  
 huldigd  door  den  Luitenant-Gouverneur  in  Rade  de  macht  te  
 verleenen  om  uitspraken  voorloopig  te  schorsen  en  zelfs  het  
 onderzoek  te  stremmen.  Eindelijk  werd,  zooals  van  de  geheeht-  
 heid  der  Britten  aan  de  rechtspraak  door  Gezworenen te wachten