
 
        
         
		derde  hjj  de  cultures  door  de  instelliug  van  Commissien  van  
 landbouw,  onder  wie»  leiding  en  elders  en  inzonderheid  in  de  
 inKrawang  en  Banjoewangi  opgerichte landbouw-etablissementen,  
 waarbij  tot  dwangarbeid  veroordeelden  werden  te werk  gesteld'),  
 allerlei  proeven  genomen  werden  ora  nieuwe  takken  van cultuur  
 op  Java  in  te  voeren,  vervallene  te  doen  herleven,  op  gebrek-  
 kige  grondslagen  rüstende  te  verbeteren  s).  Maar aan doortastende  
 hervorming,  zooals  hij  in  zijne  rapporten  aan de Regeering voor-  
 stelde,  en  die  niets  minder  beoogde  dan  de  vervanging  van  
 het  communaal  door  het  individueel  grondbezit voor  den inlander  
 en  een  ruime  gelegenheid  tot  verkrijging  van  woeste  gronden  
 in  erfpacht  voor  den  Europeaan  3) ,  was  het  hem  niet  vergund  
 zelf,  al  was  het  ook  maar  ter  voorbereiding,  de  hand  te  slaan.  
 En  inmiddels  was  in  werkelijkheid  de  dwang  bij  de  cultures 
 niet  losgelaten;  want  de  Javaan,  gewoon  slechts  op  bevel  zijner 
 hoofden  te  arbeiden,  kon  niet  dan  met  veel  beleid  en geduld tot  
 het  gehoor  geven  aan  andere  prikkels  gebracht worden.  De ambstelsel, 
   d.  i.  levering  der  kodie  in  de Gouvernementspakhuizen, maar met blijvende vrije  
 beschikkiug  door  den  eigenaar,  behondens  eene  korting  van  2  percent  als  bewaarloou,  
 zooals  dit  door  Commissarissen-Generaal  voor  Tjeribon  was  verordend  (Stbl.  1813,  
 n°  15),  en  daarnevens,  met  opheffing  der  drie  klassen  van  koffietuinen  (zie  bl.  619),  
 den  afstand  van  der  opbreDgst  als  maximum  van  huursohat.  Hoch  de  voorstellen 
 daaromtreut  werden  door  het  Gouvernement  afgekeurd.  Zie  v.  Deventer,  I I .  494  499; 
 v.  d.  Wijck,  du  Bus,  157  v.  De  invoering  dezer  verbeteringen wordt  door  Pierson, 
 Kol.  Polit.  bl.  70  v.,  minder  juist  als  feit  voorgesteld. 
 Stbl.  1828,  n®  16. 
 *)  De  verslagen  der  Hoofdcommissie  zijn  te  vinden:  die  van  9  April  en  4 Juli  1827  
 in  Ind.  Mag.  2«  Twaalft.,  n°  6  en  6,  bl.  78  en  146;  dat  van  31  Maart  1828,  Aid.  
 n®  7  en  8 ,  bl.  168;  dat  van  29  Aug.  1829  in  Nederl.  Hermes,  5®  jaarg.,  bijvoegs.  
 van  n®  4.  Het  laatste,  van  Aug.  1830,  werd  eerst  in  1846  te  Brussel  uitgegeven. 
 Tot  de  nieuw  ingevoerde  cultures  behooren:  thee,  kaneel,  kruidnagelen,  opium,  zijde,  
 cochenille  en  uitheemsche  katoensoorten;  tot  de vervallene,  die  weder  werden opgeheurd,  
 peper,  indigo  en  wifii.  De  proeven  met  kruidnagelen  leidden  tot  niets;  de  opiumcul-  
 tuur  werd  op  politieke  gronden  spoedig  niet  alleen  gestaakt, maar verboden; de wijnstok  
 bracht  wel  eetbare  en  zelfs  smakelijke  vruchten  voort,  maar  voor  de  productie  van  
 goeden  wijn  bleek  het  tropische  klimaat  ongeschikt  te  wezen.  Wat  van  peper-, kaneel-  
 en  cochenilleteelt  thans  nog  is  overgebleven,  werd  D.  I.  bl.  548  aangetoond;  over den  
 tegenwoordigen  toestand -der  cultuur  van  den  zijdeworm,  zie  aid.  bl.  190,  en  over  
 die  van  vreemde  katodnsoorten,  indigo  en  thee,  bl.  537,  642  en  548.  Vgl.  over  al  
 deze  cultures  v.  d.  Wijck,  du  Bus,  bl.  143. 
 3)  Rapport  van  1  Mei  1827,  bij  Steyn  Parvd,  Kolon.  Monopoliest.  nad.  toegel.,  
 Aanh.  1—125,  en  de  resume’s  daarvau  bij  v.  d.  Wijck,  du  Bus,  166—173,  en  
 Pierson,  Kolon.  Polit.  72—77. 
 tenaren  misten  dit beleid en geduld, omdat zij de liefde voor de zaak  
 misten. Wat du Bus zoozeer in  de koffiecultuur gegispt had, dat hare  
 vrijheid alleen in naam bestond, werd evenzeer opgemerkt bij andere  
 cultures,  die heetten met de hulp van vrije arbeiders te worden gedre-  
 ven.Het beste voorbeeldleveren de in naam gehuurde, in werkelijkheid  
 gepreste Tjeribonsche boedjangs,  die van  1824 tot 1834 in de suiker-  
 molens  van  Batavia  en  Ommelanden  en  van  Krawang  kwamen  
 arbeiden  1). 
 In  afwachting  van  ’s Konings  goedkeuring  waagde  du  Bus het  
 eenige  stukken  woesten  grond  in  verschillende  residentiën ’voor  
 25  jaren  te  verpachten,  en  die maatregel  i s , vreemd genoeg, zelfs  
 door  de  invoerders  van  het  cultuurstelsel niet alleen geëerbiedigd,  
 maar  op  kleine  schaal  nagevolgd,  totdat  in  1839  een kabinetsbrief  
 van  den Minister van Koloniën de uitgiften van land,  als onvereenig-  
 baar  met  de  werkzaamheden  aan de dessabewoners opgelegd, deed  
 staken  s).  Maar  de  wijder  strekkende  voorstellen  van  du  Bus,  
 om  Java  door  het  vernuft  en  de  kapitalen  van  particulière Euro-  
 ropeanen  tot  hoogeren  welstand  en  ontwikkeling  te  brengen,  
 vonden  al  aanstonds  in  Nederland  geen  bijval. De Minister Elout,  
 die  er  de  grondtrekken  van  zijn  eigen  stelsel  in  terugvond,  
 vereenigde  zieh  geheel  met  hunne  strekking  en  onderwierp,  bij  
 een  rapport  van  13  Mei  1828,  het  ontwerp  van  een  besluit  tot  
 regeling  der  uitgifte  aan  ’s  Konings  goedkeuring  3).  Maar  die  
 goedkeuring  werd  niet  verkregen.  Een  man  van  geheel  andere  
 denkwijze  had  ’s  Konings  oor  weten  te  winnen;  het  wettig  en  
 openlijk  herstel  der  dwangcultuur,  die  in  ’t  geheim  nooit  had  
 opgehouden  te  bestaan,  was  reeds  in  beginsel besloten. De Gene-  
 raal  van  den  Bosch,  reeds  in  October  1827  4)  tot  Gouverneur-  
 Generaal  benoemd,  maar  door  de  langdurige  overleggingen  over  
 het  in  Ned.  Indië  te  volgen  stelsel  nog  lang  in  het  Moederland  
 teruggehouden,  was  van  eene  met  die  van  Elout  schier  geheel  
 overeenstemmende  zienswijze  allengs  bekeerd tot dien gewijzigden  
 vorm  van  het  oude  dwangstelsel,  dien  hij  onder  den  naam  van  
 „Cultuurstelsel“  in  werking  bracht.  De  strjjd  tusschen  zijne 
 *)  Van  Deventer,  I I .  316  vv.  2)  V.  d.  Wijck,  da  Bus,  181—183. 
 3)  Zie  dit  concept bij Elout, Bijdr.  1851, bl.  189.  4)  V.  d.  Wijck,  du  Bus,  173.