
 
        
         
		Kali  Bening, dat hij  een oude  gehoorzaal noemt, die, zooals het on-  
 derzoek  der  puinhoopen  heeft  geleerd,  op  14  pilaren  rustte,  door  
 een  verandah  met  22  pilaren  omringd  was,  en  waarbij  twee  
 paren  reusachtige  gopälä’s  *)  als  Wächters  gesteld  waren.  Bru-  
 mund  zegt,  dat  hij  deze  overblijfselen  niet  bezocht,  of  liever  
 niet  gevonden  heeft;  maar  ook  hij  twjjfelt  niet  of Tjandi  Sewoe  
 is  eenmaal  het  middelpunt  geweest  van  een  mächtig  Hindoe-  
 rijk.  De  Javaansche  overleveringen,  die  hier,  zooals  wij  boven  
 vernamen 3) ,  den  zetel  zoeken  van  het  oude Mendang Kemoelan,  
 waarvan  de  naam  later in Prambanan zou veranderd zijn,  stemmen  
 met  dat alles  voortreffelijk samen. Wij maakten vroeger kennis met  
 eene  inscriptie  uit Prambanan, die tot het jaar 862 onzer jaartelling  
 opklimt,  terwijl andere inscripties , vermoedelijk uit denzelfden om-  
 trek afkorastig,  tot de jaren 919 en 9'26 n. C. schijnen te behooren.3)  
 Wij  worden  hierdoor  op  de  IX d e   en  X ^ e   eeuw  als  den  bloeitijd  
 van  het  rijk  van  Prambanan  gewezen,  en  indien  het  syncre-  
 tisme  waarvan  zijne  religieuse  gebouwen  getuigenis  geven,  ons  
 verbiedt  veel  hooger  op  te  klimmen,  het  hoog  en  edel  karakter  
 der  kunst  waaraan  zij  het  aanzijn  danken,  verbiedt  ons  even-  
 zeer  veel  lager  af  te  dalen. 
 Een  weinig  ten  zuiden  van  de  Prambanan-tempels  strekt  zieh  
 een  laag gebergte van zandsteen u it, dat met het Zuidergebergte samenhangt  
 ,  en  op  welks effen-gemaakten rüg eene kleine geplaveide  
 vlakte  wordt  gevonden,  ruim  60  voet  in  ’t  vierkant,  en  door  
 eene  breede  gracht  omgeven.  Van  een  ringmuur,  om  de  buiten-  
 zijde  van  die  gracht  getrokken,  zijn  nog  hier  en daar  de  fondementen  
 en  eene  enkele  poort  in  wezen  gebleven.  Eene  andere  
 kleine  vlakte  in  de  nabijheid  vormt  een  eenigszins  diepere kom,  
 waarin  men  met  trappen  afdaalt.  Millioenen  kubieke  steenen,  
 gedeeltelijk  bebeiteld,  liggen  in  den  omtrek  verspreid.  Deze rui-  
 nen  worden  door  de  Javanen  beschouwd  als  de  overblijfselen  
 van  een  kedaton  of  vorstenverblijf,  dat  tot  woonplaats  verstrekt  
 heeft  aan  een  reuzenkoning,  Ratoe  Bäkä  geheeten.  Ook  hier  
 wederom  blijkt,  hoe  alle  geschiedenis  zieh  voor hen in mythen en 
 l )  D!t  woord  beteekent  h e r d e r ,   b e w a k e r .   2)  Zie  bovea  bl.  89. 
 3)  Zie  boven  bl.  30. 
 wonderverhalen  oplost.  Maar  misschien  mögen  wij  aannemen,  
 dat  hier  het  paleis  lag  der  vorsten  van  deze  streben,  die  van  
 dit  punt  de  vlakte  van  Prambanan  met  al  hare  dorpen  en  heiligdommen  
 konden  overzien.  Oostwaarts  van  dat  gebergte  tot  
 aan  de  rivier  de  Oepak  strekt  zieh  in  hoefijzervorm  eene  vlakte  
 uit  van  10  palen  lengte  en  6  palen  breedte,  die  wederom  met  
 talrijke  tjandi-ruinen  bezaaid  is.  Bij  Tjandi  Krapjak  en  Tjandi  
 Nagä-sari  zijn  prächtige  overblijfselen  van  oud-Javaansche  beeld-  
 houwkunst  gevonden,  die  thans  deel  uitmaken  van  eene  rijke  
 • verzameling,  op  het  naburige  landgoed Tandjong  Tirto  door  den  
 heer  Lichte  aangelegd.  Tjandi  Abang,  de  verst  zuidwaarts  gelegene  
 tempel,  verrijst  op  een  heuvel  van  200  voet  hoogte  en  
 was  bij  uitzondering  niet  van  gehouwen,  maar  van  roode gebak-  
 ken  steenen  vervaardigd.  Zij  waren  niet  door  kalb,  maar  door  
 wrijving,  met  tusschenvoeging  van  een,  zoo  men  meent,  uit  
 kokoswater  en  palmwijn  samengesteld  kleverig  vocht,  vast  op  
 elkander  bevestigd.  Tjandi  Singä,  een  Vierkante  tempel  met  uit-  
 springende  hoeken,  gelegen  op  een  15  voet  hoog  plateau  dat  
 70  schreden  in  het  vierkant  heeft,  onderscheidde  zieh  eenmaal  
 door  vier  op  de  achterpooten  staande,  acht  voet  hooge en schoon  
 gebeitelde  leeuwen,  aan  de  vier  hoeken  des  gebouws  aange-  
 bracht,  waarvan  er  nog  een  onbeschadigd  op  zijne  plaats  is  gebleven, 
   een  tweede,  die  voor  weinige  jaren  ook  nog  in  goeden  
 toestand  verkeerde,  thans  zwaar  geschonden  nederligt.  Wat  van  
 de  muren  van  dezen  tempel  nog  is  staande  gebleven,  is  met  
 lijsteu  en  festoenbanden  en  vakken  met  bloemvazen  en  rozetten  
 rijk  versierd.  Hooger,  in  het  gebergte,  liggen  de  overblijfselen  
 van  Tjandi  Tindjon,  en  een  halven  paal  van  daar  vindt  men  op  
 een  plateau  een  Siwabeeld  opgerieht,  12  voet  hoog,  met  het  
 nog  een  voet  hoogere  ruggestuk  uit  een  steen  gehouwen,  waar-  
 schijnljjk  het  grootste  Siwa-beeld  van  Java.  Het  was  eenmaal  
 omringd  van  talrijke  beeiden  van  Boeddha  en Boeddhistische heiligen  
 van  beide  geslachten,  thans  deels  nog  overeind  staande,  
 deels  verbrijzeld  en  verstrooid.  Al  deze  overblijfselen  schijnen  in  
 karakter  met  die  van  Prambanan  overeen  te  komen  en  tot  het-  
 zelfde  tijdvak  te  behooren,