
 
        
         
		Pangeran  Poeger,  die  echter,  zooals  later  bleek,  slechts moesten  
 dienen  om  hem  te  misleiden.  De  Soesoehoenan  wist  ze  op  hare  
 waarde  te  schatten,  want-,  bekend met  de  Javaansche gebruiken,  
 zag  hij  een  zeker  bewijs  van  zijns  broeders  volhardend  streven  
 naar  de  heerschappij  in  zijne  afzondering  in  een  grot  nabij  bet  
 Zuiderstrand,  om  zieh  door  bidden  en  vasten  de gunst des bemels  
 te  verwerven  ‘).  Yan  den  bekenden  Dipä  Hegärä,  het  hoofd van  
 den  opstand  in  1825,  wordt  in  de  inlandsche  berichten  iets  
 dergelijks  verhaald  2). 
 Den  22sten September werd, na een uiterst bezwaarlijken marsch,  
 Grompol  bereikt,  thans  nog  een  dorp  bij  Masaran  op  den  weg  
 van  Soerakarta  naar  Sragen  3).  Hier  vereenigde  zieh  Hurdt met  
 den  rechtervleugel  onder  kapitein  Tak.  Deze had kort te voren ten  
 zuiden  van  Grompol  eene vijandelijke bende op de vlucht gedreven;  
 overigens  stiet  men  in  die  streken  op  weinig  vijanden  en vernam  
 men  dat de hoofdmacht der opstandelingen zieh bij Djägärägä in Ma-  
 dioen had verzameld. In  een krijgsraad werd nu de vraag overwogen,  
 of men  naar  Mataram  zou  oprukken  en  den Soesoehoenan  op den  
 troon  herstellen,  dan  wel  eerst  Troena  Djaja  in  Kediri  zou  aan-  
 tasten.  De  Soesoehoenan  was  van  meening  dat  in  het  eerste  ge-  
 val  zijn  broeder  naar  Bagelen  vluchten,  daar  zijn  aanhangers  
 verzamelen  en  zieh  met  Troena  Djaja  vereenigen  zou,  maar  dat  
 als  men  den  laatsten  verdelgd  had,  de  rust  in  Mataram  van zelf  
 zou  hersteld  zijn.  Deze  zienswijze  behield  ten  slotte  de overhand.  
 De  hoofdmacht  sloeg  den  27sten  September  den  weg  over  de  
 noordelijke  hellingen  van  den  Lawoe  naar  Djägärägä  in ; om van  
 daar  door Madioen  naar  Kediri  op  te  rukken,  terwijl Tak,  dien  
 berg  aan  de  zuidzijde  omtrekkende,  Kadoewang  en  Pänärägä  
 van  vijanden  zuiveren  en  zieh  daarna  in  Madioen  met  Hurdt  
 hereenigen  zou.  Djägärägä  werd  na  twee  dagen  bereikt  en  men  
 vond  het  door  het  vijandelijke  leger  met  achterlating  van grooten 
 *)  Hurdt  bij  de  Jonge,  t.  a.  p. 
 s)  Zie  «Verhaal  van  den  oorsprong  en  het  begin  van  den  opstand  van  Dipä  Ne-  
 gärä» ,  in  JBijdr.  t.  d.  I.  T.  L.  en  Vk.  N.  V.  I I I .  147. 
 3)  Ook  de  rivier  door  Hurdt,  bij  de  Jonge,  VII.  22 4 ,  vermeld,  ofschoon  op  onze  
 gewone  kaarten  niet  te  vinden,  wordt  op  de  groote  topographische  kaart  van  Soerakarta  
 niet  gemist. 
 voorraad  leeftocht  ontruimd.  De  zendelingen  die  Hurdt  naar  
 Mataram  gezonden  had  om  Pangeran  Poeger,  ten  einde  hem  
 op  de  proef  te  stellen,  tot  het  zenden  van  hulptroepen  tegen  
 Troena  Djaja  uit  te  noodigen,  kwamen  hier  bij  het  leger  terug  
 met  de  tijding  dät  Poeger  zijn  volk  gewapend  had  om  de  Holländers, 
   zoo  zjj  naar  Mataram  kwamen,  te  wederstaan,  en  het  
 gerucht  verspreid  werd  dat  Amangkoe-ßat  overleden  was  en  de  
 Holländers  de  rol  van  Soesoehoenan  door  een  zoon  van admiraal  
 Speelman  lieten  vervullen  '). 
 Den  5den  October  bereikte  Hurdt  Kadjang  aan  de  rivier  van  
 Madioen,  en  Tak,  die  den  vijand  in  verschillende  ontmoetingen  
 voor  zieh  uit  had  gedreven,  hereenigde  zieh  hier  met  de  hoofdmacht  
 ,  de  regenten  van  Kadoewang  en Pänärägä met zieh voeren-  
 d e ,  die  hunne  onderwerping  aan  den  Soesoehoenan kwamen aan-  
 bieden.  Den  volgenden  dag  werd  de  rivier  overgetrokken,  maar  
 nu  begonnen  eerst  recht  de  bezwaren  van  den tocht.  De troepen,  
 uitgeput,  door  vijanden  omringd,  en  door  de  zorgeloosheid  der  
 Javaansche  bevelhebbers aan honger en dorst prijs gegeven, werden  
 slechts  gered  door  den  welgelukten  aanval  van  kapitein Altmeyer  
 op een vijandelijke hende, die, op niet meer dan een half uur afstands  
 van  het  leger  van  Hurdt,  bij  Toengloer  in  Berbek  op den oever  
 der  Kali  Widas  verschanst  lag. 
 Nadat  het  leger  twee  dagen  in  den  pagger  te Toengloer uitge-  
 rust  en  zieh  ververscht  had,  brak  Hurdt  op  naar  Patjeh en van-  
 daar,  onder  gedurige  gevechten  (want  men  was  hier  te  midden  
 van den vijand), naar Singkal aan de Brantas. Terwijl Hurdt hier zijn  
 hoofdkwartier  opsloeg, deed de Madoereesche ruiterij plotseling „als  
 dolle menschen  met  hangende  hären“  een  aanval  op de verstrooide  
 Javanen,  die  slechts  met  moeite  werd  afgeslagen.  De  geheele  
 legermacht  werd  nu  boven  Singkal  samengetrokken,  maar  het  
 vijandelijke  vuurmaakte  de  plaats  onhoudbaar,  en  aan  doorwaden  
 der  sterk  gezwollen  rivier,  om  het  op den  anderen  oever liggende  
 Kediri  te  bereiken,  was  op  dit  punt  niet  te  denken.  Yolgens de  
 meening  der  Javanen  zou  dit  echter  mogeljjk zijn een mijl stroom- 
 Hurdt  b\j  de  Jonge,  VII.  227 j  vgl.  atd.  van  Goens,  bl.  5 2 ,  enCouper,bl.  312.