
 
        
         
		rieht,  liet  Dipä  Negärä  ter  verantwoording  oproepen,  en  toen  
 hij  weigerde  te  komen,  zond  hij  Mangkoe  Boemi  om  hem  te  
 halen,  doch  hadhet  verdriet  te  zien  datdeze  niet  terugkeerde,  
 maar  zieh  aan  zijn  medevoogd  aansloot.  Eene  poging  om  de  
 beide  Pangerans  te  Tegal  Redjä  met  gewapende  macht  op  te  
 vatten,  mislukte,  daar  zij  hun  heil  zöchten  in  de  vlucht  naar  
 Silarong,  waarvoor  de  toebereidselen  te  voren  gemaakt  waren.  
 Van  hier  werden  door  gansch  Mataram  brieven  verspreid  van  
 den  volgenden  inhoud:  „ Vrienden  en  kameraden  in  het  land  
 van  Mataram!  Wie  prins  Dipä  Negärä  lief  heeft  kome  spoedig  
 tot  hem!  De  Prins  en  zijn  oom  zijn  samen  te  Silarong.  Komt  
 spoedig  die  hem  lief hebt,  uitgerust  tot  den  strijd!“  Ook  naar  
 de  oostelijke  districten  en  de  landen  ten  noorden  en  westen  
 van  Jogjakarta  werden  dergeljjke  brieven  gezonden,  en  spoedig  
 zag  men  van  alle  zjjden,  op  de  roepstem  van  den  Prins,  de  
 dorpshoofden  met  hun  volk  in  groote  scharen  toestroomen. Wel-  
 dra  vond  hij  zieh  sterk  genoeg  om  de  hoofdstad  en  den kraton  
 in  te sluiten.  De  jonge  Sultan,  wien  behalve  Prins  Pakoe  Alam  
 slechts  weinige  aanhangers'  waren  overgebleven,  werd  door  
 dezen  in  het  fort  in  veiligheid  gebracht.  Terwijl  het zeer zwakke  
 garnizoen  was  ingesloten  en  de  pogingen  tot  ontzet  ijdel bleken,  
 werd  Dipa  Negärä,  zooals  de  Javaansche  schrjjver  hetuitdrukt,  
 „door zelfverheffing aangeraakt.“  Hij  vergat  de  goddelijke  verma-  
 ning  die  hij ontvangen had, en  sprak tot zieh zelven:  „Thans ben ik  
 vorst,  heel  Mataram  staat  onder  mijn  gebied.“  Kjai  Mädjä,  een  
 van  Dipä  Negärä’s  vurigste  aanhangers,  trachtte  hem  de  nood-  
 zakelijkheid  te  betoogen  om den  titel  van  Sultan  aan  te  nemen,  
 ten einde daardoor een hechteren steun aan zijn gezag te verschaffen.  
 Dipa  Negara  leende  het  oor  aan  dien  raad  en  liet  zieh  door  
 zijne volgelingen, onder  algemeen  vreugdebetoon,  als  Sultan  huldigen. 
   Maar  daarvoor  was  volgens  onzen  schrijver  de  tijd  nog  
 niet  gekomen,  de  rechte  windoe  niet  aangebroken.  Die  ontij-  
 dige  verheffing  is  in  zijne  oogen  de  oprzaak  geweest  van  Dipä  
 Negärä’s  val  ’). 
 )  Men  zal  in  dit  werk  geen  omstandig  verhaal  zoeken  van  dezen  zoo  bekenden  
 krijg;  ik  heb  slechts  ruimte  voor  een  vinchtige  herinnering  der  hoofdtrekken.  Wie 
 Dé  baron  van  der  Capellen  was  inmiddels  zeer  onaangenaam  
 verrast  geworden,  toen  het  bericht  van  den  opstand  den  24sten  
 Juli  1825  te  Batavia  aankwam,  daar  de  zorgelooze  resident  
 van  Jogjakarta  in  zijne  rapporten  nooit  eenige  vrees  voor  rust-  
 verstoring  had  aan  den  dag  gelegd.  De  tijding  was  te  ernsti-  
 ger,  daar  het  grootste  deel  der  krijgsmacht  zieh  op  Celebes  en  
 Sumatra  bevond.  De  leger-kommandant,  Generaal  de  Kock,  die  
 in  1822  tot  Luitenant  Gouverneur-Generaal  benoemd  was,  had  
 onmiddellijk,  met  uitgebreide  volmacht,  de  reis  naar  de  Vor-  
 stenlanden  aanvaard,  waar  hij  het  geluk  had  gehad  door  zijn  
 beieidvolle  houding  den  Soesoehoenan  van  Soerakarta  in  zijne  
 wankelende  trouw  aan  het  Gouvernement  te  bevestigen.  Maar  
 de  macht  waarover  hij  te  beschikken  had,  was  uiterst  gering  
 en,  ofsehoon  zij  allengs  door  eenige  Madoereesche  hulp-  
 benden  versterkt  werd,  ontoereikend  om  de  uitbreiding  van  
 den  opstand  tegen  te  gaan,  die  in  alle  richtingen  naar  de  om-  
 liggende  Gouvernementslanden  was overgeslagen.  Gelukkig kwam  
 de  Generaal  van  Geen  den  31sten  Augustus  van  de  expeditie  
 tegen  Boni  te  Samarang  terug,  vanwaar  hij,  met  de  nu  van  
 alle  zijden  toestroomende  versterkingen,  eerst  naar  Demaktrok,  
 waar  de  Pangcran  van  Serang,  een  der  Soerakartasche hoofden,  
 de  vaan  des  oproers  had  opgestoken,  en,  nadat  hij  dit  gewest  
 met het  aangrenzende  Grobogan  van  vijanden  gezuiverd  had, het  
 ingesloten  garnizoen  van  Jogjakarta  ter  hulp  snelde en bevrijdde.  
 Den  25sten  September  deed  de  generaal  de  Kock  zijne  intrede  
 in  deze  hoofdplaats,  waar  hij  den  resident  Smissaert  in  zijne  
 functiën  schorste  en  het  bestuur  voorloopig  aan  den  heer  Mac  
 Gillavry  opdroeg,  die  later  door  den  heer  van  Sevenhoven werd  
 vervangen.  Op  een  brief  van  den  Luitenant-Gouverneur  aan  de  
 hoofden  des  opstands  werd  een  ontwijkend  antwoord  gegeven,  
 waarop  drie  sterke  kolonnes  naar  Silarong  optrokken,  om  de 
 meer  verlangt  kan  de  volgende  geschritten  raadplegen:  de  Stners,  Mémoires  snr  la  
 guerre  de  Java  de  1825  à  1830  (1833);  id.  Gedenkschrift  van  den  oorlog  op  Java,  
 vert.  (en  met  vele  aapteekeningen  verrijkt)  door  H.  M.  Lange  (1847);  Nahuvs  Ver-  
 zameling  van  offioiëele  rapporten,  4  deelen  (1835 ,  1836);  A.  W.  P.  Weitzel  de  
 oorlog  op  Java  van  1825—1830,  2  Deelen  (1852,  1854);  Hageman,  Geschiedenis  
 van  den  oorlog  op  Java  (1856).