
 
        
         
		dan  Padjadjaran,  ofschoon  dit  volgens de Javaansche overlevering  
 reeds  in  1481  verwoest  was.  Ook  stelt  de  Portugeesche schrijver  
 de  bewoners  van  Soenda  hoofdzakelijk  nog  als  heidenen  voor,  
 van  haat  jegens  de  Mohammedanen  of Mooren  vervuld,  en steeds  
 worstelende  om  zieh  vrij  te  houden  van  het  juk  dat  de  Sang  
 Dipati  van  Demak  ’)  hun  poogde  op  te  leggen.  Als  heer  van  
 de  Soendalanden  wordt  door  hem  een  heidonsch  vorst  vermeld,  
 Samiam  3)  geheeten,  die  reeds  in  het  eerste  jaar  na  de  ver-  
 overing  van  Malakka  door  d’Alboquerque,  1512,  die  stad  had  
 bezoeht  en  met  de  Portugeezen  in  aanraking  gekomen  was  3). 
 In  verband  met  hetgeen  ons  de  Javaansche  overlevering  aan-  
 gaande  de  vestiging  van  den  Islam  in  de  Soendalanden  leert,  
 en  van  enkele  van  elders  bekende  bijzonderheden,  dringen  zieh  
 bij  dit  bericht  vele  vragen  aan  den  geschiedvorscher  op,  waarop  
 geen  zeker  antwoord  is  te  geven.  Man  Tjeribon,  dat  trouwens  
 aan  de  andere  zjjde  der  Tji  Manoek  ligt  en  dus  in  dit  bericht  
 niet  tot  de  Soendalanden  gerekend  wordt,  kan  ik  hier  zwijgen j  
 maar  welke  is  de  verhouding  tusschen  Samiam,  den heidenschen  
 vorst  der  Soendalanden,  en  HasanoeJd“din  en  zijne  opvolgers,  
 de  Mohammedaansche  vorsten  van  Banten ?  4)  Het  laat  zieh zeer  
 goed  denken,  dat  zieh  eene  Mohammedaansche dynastie in Banten  
 had  gevestigd  en  zijne  vorsten  de  hoofdstad  van  het  heidensche  
 rijk  tijdelijk  bezet  en  aan  de  verwoesting  prijs  gegeven  hadden,  
 en  dat  toch  in  de  uitgestrekte  gewesten  die  Banten  van  de  Tji  
 Manoek  scheiden,  zieh  nog  heidensche  vorsten  hadden  weten  te  
 handhaven,  die  den  schepter  zwaaiden  over  de  tegenwoordige  
 gewesten  Batavia,  Krawang,  Buitenzorg  en  een  deel  der  Prea-  
 nger  5)  en  zelfs  hunne  oude  hoofdstad  heroverd  en  weder  opge-  
 bouwd  hadden,  ofschoon  de  inlandsche  berichten  van  zoo  iets  
 zwijgen.  Maar  moeilijker  wordt  het  te  verklären,  hoe  in  1522 
 *)  Zie  boven,  blz.  228. 
 O  Misschien  is  dit  een  verbastering  van  Sanghjang  of  Sangjang,  de  goddelijke  of  
 godgelijke  (vgl.  D.  I ,  bl.  314).  Het  is  zeer  denkbaar  dat  de  heidensche  vorsten  der  
 Soendalanden  dien  titel  voerden  ,  om  op  hunne  goddelijke  afkomst  te  wijzen. 
 3)  De  Barros,  Dec.  IV ,  liv.  I ,  c.  12. 
 4)  Zie  boven,  blz.  200. 
 )  Ik  zeg  »een  deel»  omdat  de  gewesten  längs  de  znidkust,  volgens  de  Barros,  niet  
 alleen  aan  de  Portugeezen,  maar  ook  aan  de  inboorlingen  geheel  onbekend  waren. 
 de  heidensche  koning  Samiam  ook  in  Banten  gezag kon oefenen,  
 zooals  ons  in  het  vervolg  van  het  Portugeesche  verhaal  uit-  
 drukkelijk  geleerd  wordt.  Men  kan  nauwelijks  het  vermoeden  
 onderdrukken,  dat  de  Javaansche  overlevering  den  aanvang  der  
 Mohammedaansche  dynastie  van  Banten  en  de  verwoesting  van  
 Padjadjaran  omstreeks  een  halve  eeuw  te  vroeg  heeft  gesteld,  
 en  dat  de  rol  die  daarbij  aan  Raden  Patah,  den  grondlegger der  
 dynastie  van  Demak,  wordt  toegekend,  eigenlijk  toekomt  aan  
 zijn  opvolger  Pangeran  Tranggänä. 
 Maar  nog  grooter  moeilijkheid  baren  ons  de  Portugeesche  
 schrijvers  zelven,  waar  zij nevens den heidenschen koning Samiam  
 in  hetzelfde tijdvak ook een Mohammedaanschen koning van Soenda  
 vermelden.  Waar  de  Barros  het  eerst van den ons reeds bekenden  
 Pate  Unuz  spreekt,  zegt  hij  dat  deze  zieh  later  tot  koning  van  
 Soenda  verhief,  „ zooals  wij  in  het  vervolg  zullen  zien“  *).  Die  
 latere  vermelding  is  echter  achterwege  gebleven,  en  wij  zouden  
 niet  weten  in  welk  tijdvak  het  bestuur  van  Pate  Unuz  over  
 Soenda  is  te  plaatsen,  indien  niet  uit  Pigafetta’s  verhaal van den  
 tocht  van  Magelhaes  bleek,  dat  „Raia  Patiunus Sun da“ vöör den  
 1 l^en  Febr.  1522,  den  dag  waarop  de  reizigers  Timor verlieten,  
 overleden  was  2).  Ik  kan  mij  de  zaak  niet  anders  voorstellen,  
 dan  dat  Pate  Unuz,  die  vroeger  uit  naam  van  den  vorst  van  
 Demak  te  Djapara  en  te  Sidajoe  het  bevel  had  gevoerd,  later  
 is  gesteld  aan  het  hoofd  eener  expeditie  om  de  Soendalanden aan  
 den  Islam  te  onderwerpen,  en  dat  hij,  na  een  deel  dier  gewesten  
 veroverd  te  hebben,  daar  als  vazal  van  Demak met  den  titel  
 van  Radja  geregeerd  heeft,  maar  dat  na  zijn  dood  de  heidensche  
 vorst  Samiam  weder  de  overhand  gekregen  en  den alouden gods-  
 dienst  hersteld  heeft. 
 De  oorlog  tusschen  de  Mohammedanen  en  Siwaieten  schijnt  
 gedurende  de  gansche  regeering  van  PaDgeran  Tranggänä  met 
 *)  Dec.  I I ,   liv.  IX ,  c.  4. 
 2)  Pigafetta,  Primo  viaggio  intorno  al  globo  (Milaan,  1880.),  p.  173. Vgl.  T. v. N.  
 I.  1871.  I I .  444.  Zonderling  en  moeiliik  verklaarbaar  is  het  echter,  dat  Pigafetta  ons  
 Pate  Unuz  voorstelt  als  vorst  van  «Magapaher",  d.  i . ,  zoo  bet  schijnt,  Ma^japahit.  
 Door  raisverstand  der  hem  geworden  berichten  schijnt  hij  de  hoofdstad  der  Sqeßdalan-  
 den  met  de  oude  hoofdstad  van  Java  verwisseld  te  hebben.