
 
        
         
		muur,  die  eene  ruimte  van  ongeveer  een  Vierkanten  paal  moet  
 hebben  omtrokken  ‘).  . 
 Het  is  niet  onmogehjk  dat  de  eigenaardige  vorm  dien  wij  
 in  Tjandi  Panataran  en  Tjandi  Toempang  opmerkten,  in Kediri  
 en  Malang  een  zeer  gewone  was.  Ik  vind  althans  in  het  alge-  
 meen ^ nog  denzelfden  vorm  toegekend  aan  Tjandi  Soeräwinä  en  
 Tjandi  Boedang, beide in Kediri,  eerstgenoemde in het district Soe-  
 koredjo ,  de  andere  in  het  district  Papar. Maar terwijl Tjandi  Panataran  
 uit  gehouwen  trachietblokken  is  samengesteld,  schijnt  
 Tjandi  Boedang,  die  overigens  eveneens  met  beeldhouwwerk  
 bedekt  is ,  van  gebakken  steen  te  zijn  gebouwd,  een  materiaal  
 dat,  naar  men  meent,  steeds  een  jongeren  oorsprong verraadt2). 
 Indien  wij  ons  op  de  Javaansche  overleveringen  mochten  ver-  
 laten >  zouden wij  alleen  de  oudere  ruinen  van  Madioen  en  Kediri  
 aan  het  rijk  van  Dähä  mögen  toeschnjven,  dat  ons  doorgaans  
 als  een  der  oudste  Hindoenjken  wordt voorgesteld, in  de negende  
 eeuw  onzer  jaartelling  gesticht  door  den  beroemden  vorst  en  
 wijze  Djäjä  Bäjä,  die  den  schepter  der  vorsten  van  Ngastinä ge-  
 erfd  had,  en  aan  wiens  hof  de  Kawi-literatuur  hären  hoogsten  
 bloei  zou  hebben  bereikt  •).  De  latere  Javanen  schrijven  aan  
 dien  vorst  zekere  voorspellingen of apokalyptische onthullingen der  
 toekomst  toe,  die  nog  van  tijd  tot  tijd  de gemoederen in beweging  
 brengen,  maar  die  grootendeels zeker niet vroeger dan in de vorige  
 en  gedeeltelijk  zelfs  eerst  in  de  tegenwoordige  eeuw  kunnen  
 ontstaan  zijn.  Na  alles  wat van  Djäjä  Bäjä  verhaald  wordt,  blijft  
 men  in  het  onzekere  of  hij  wel  ooit  anders  dan  in  de  verbeel-  
 dmg  der  Ja™nen  heeft  bestaan  <);  en  dit  nog  te  eer  wanneer  
 men  ziet  dat  andere  overleveringen,  die  nog  wel  door  Raffles,  
 en  in  navolging  van  hem  door  Lassen  en  anderen,  als  de  echte  
 Javaansche  histone  worden  opgedischt,  het  rijk  van  Dähä,  te  
 gelijk  met  dat  van  Singäsari  in  Malang  en  dat  van  Ngoera- 
 Boedoer  4 lT   t ‘  J ^ ^ ahn  in  T.  v.  N.  X.  VI.  2.  875 ;  Leerrmns,  Boro 
 Boedoer.  4 H ;  T.  v.  I .  T.  L. en  Vk.  V.487;  Not.  v.  h.  Bat.  Gen.  XI.  153. 
 )  Leema.is,  Boro  Boedoer.  412;  Janghuhn,  T.  v.  N  I  VI  2  876  
 8)  Vgl.  Dl.  I.  423.  ......................... 
 Vk!  BSia’  leVm  “   ProfetiSn’  in  BÜdr-  *   £   1   ü i i  £ 
 wan  of Bäwernä  in  het thans tot Rembang behoorende regentechap  
 Bodjo  Negoro,  uit  eene  verdeeling  van  het  rijk  van  Djanggälä  
 onder  de  zonen  van  zijn  stichter  D^wä  Koesoemä  doen ontstaan.  
 Intusschen  zijn  van  het  rijk  van  Bäwernä,  zoover mjj bekend is ,  
 geene  Hindoe-overblijfselen  opgespoord,  of men  moest  daartoe de  
 nog  weinig  bekende  beeiden  brengen  die  men  zegt  dat  op  den  
 top  van  den  berg  Pandau  worden  gevonden.  Van  des  te  meer  
 gewicht  zijn  de  schoone  bouwvallen  van  Singäsari,  die  wij  
 thans  in  de  aan Kediri  grenzende  residentie  Pasoeroean  willen  
 gaan  gadeslaan. 
 De  ruinen  van  Singäsari,  dat  oudtijds  den  naam  Gegelang  
 moet  gedragen  hebben,  worden  gevonden  in  Malang,  de  zuide-  
 lijke  afdeeling  van  Pasoeroean.  De  tegenwoordige  dessa  Singäsari  
 ligt  aan  den  postweg  zes  palen  van  de  hoofdplaats  Malang;  
 eene-  der  voornaamste  ruinen  vindt  men  rechts  van  den  weg,  
 aleer  men,  van  Singäsari  körnende,  het verder  noordwaarts gelegen  
 Lawang  bereikt.  Een  breede  laan  voert  naar  een  ruim gras-  
 veld,  waar  men,  te midden  van  kampongs  en  koffietuinen,  het  
 voornaamste  heeft  bijeengesteld wat nog  van de beeiden van Singäsari  
 overig is ,  van welke een groot deel sedert lang naar Pasoeroean  
 gevoerd  en  naar  Banjoe  Biroe  en  elders,  gedeeltelijk  zelfs  naar  
 het  Museum  van  het  Bataviaasch  Genootschap  en het kabinet van  
 oudheden  te  Leiden,  verstrooid  is.  Aan  de  gemelde  laan  ligt  de  
 Tjandi  Singäsari,  door  de  inboorlingen  Tjoengkoep  geheeten1) ,   
 die  met  sommige  der  Prambanansche  tempels  vele  punten  van  
 overeenkomst  biedt.  .Het  terras  waarop  thans  de  tempel verrijst,  
 is  er  later  omheen  opgehoogd  en  bedekt  het  eigenlijke voetstuk.  
 Van  dit  terras  bereikt  men  met  twee  treden  den naar het westen  
 gekeerden  ingang.  De  tempel  is  vierkant,  maar  tegen  het  midden  
 zijner  vier  zijden  zijn  langwerpige  Vierkanten  aangebouwd,  
 waarvan  het  westelijke  ’t  portaal  der  hoofdkamer  vormt,  terwijl  
 de  drie  andere  afzonderlijke  kamertjes bevatten. Uitwendig schijnt  
 hij  eene  verdieping  te  hebben;  het  benedendeel  met  de  bijge- 
 T jo e n g k o e p   of tjo e n g k o e b   beteekent  eigenlijk  een  gebouw  boven  een  grafop*  
 gericht,  dus  ongeveer  hetzelfde  als  t j a n d i .