
 
        
         
		Door  de  oprichting  der  schans  te  Tandjoeng  Poera  en  de  op  
 last  der  Regeering  in  de  Djakartasche  bovenlanden  kruisende  
 patrouilles  in  zijne  plannen  gedwarsboomd,  besloot  thans  Sultan  
 Ageng  van  de  Tjeribonsohe  vorsten  gebruik  te  maken  om moei-  
 lijkheden  aan  de  Compagnie  te  berokkenen.  Hij  liet  hen  naar  
 hun  land  terugkeeren,  met  last  om  op  Krawang  en  Soemedang,  
 als  van  ouds  onder  Tjeribon  behoorende,  aanspraak te maken, en  
 een  leger  bijeen  te  brengen  om  aan  die  aanspraken  kracht  bij  
 te  zetten.  Die  vorsten  lieten  zieh  echter  door  de bedreigingen der  
 Regeering  te  Batavia  vervaard  maken.  Sultan Sepoeh wendde ten  
 minste voor dat hij gaarne een contract met de Compagnie wilde slui-  
 ten,  indien  zij aan hem alleen het bestuur van Tjeribon wilde verze-  
 keren,  ofschoon  hij  te  gelijker  tijd  van  alles  wat  er  voorvielaan  
 Sultan  Ageng  bericht.  Deze  liet nu den Nederland sehen resident te  
 Banten,  Willem Caeff,  in  tegenwoordigheid der Engelsche,  Fran-  
 sche  en  Deensche  residenten,  te  Tirtajasa  voor  zieh  roepen,  en  
 verklaarde  hem  dat  elke  daad  van  vijandschap  tegen  Tjeribon  
 als  een  oorlogsverklaring  aan  Banten  zou  worden  opgevat.  Maar  
 een  openbare  oorlog  met  Banten  was  nog  altijd  voor  de  Bata-  
 viasche  regeering,  die  pas  onder  vreezen  en  beven  tot  de  ex-  
 peditie  naar  Oost-Java  onder  Hurdt  had  besloten,  een vreeBelijk  
 8chrikbeeld.  Er  werd  dus  vooreerst  niets  verder  gedaan,  dan  
 dat  van  Dijk  andermaal  naar  Banten  werd  gezonden,  om  in  het  
 openbaar  de  handelingen  der  Compagnie  te  verdedigen,  en  in  
 het  geheim  bij  Sultan  Hadji  achterdocht  en  wantrouwen omtrent  
 zijns  vaders  bedoelingen  met  betrekking  tot  de  troonopvolging  
 op  te  wekken.  Onder  de  merkwaardige  bijzonderheden  die  van  
 Dijk  bij  deze  gelegenheid  te  weten  kwam,  mag  wel  in de eerste  
 plaats  vermeld  worden,  dat  Sultan  Ageng,  door  tusschenkomst  
 van  den  Engelschen  resident  Payne,  een  lang  beklagschrift over  
 de  handelingen  der  Hollanders  aan  den  koning  van  Groot-Brit-  
 tanje  had  gericht  '). 
 Intusschen  gingen  de  Bantenners  voort,  zonder  openbare  oorlogsverklaring  
 ,  aan  de Compagnie  en  haren  bondgenoot  den Soesoehoenan  
 van  Mataram  in  het  gebied  tusschen  Tjeribon  en  de  
 Tji  Taroem  zooveel  mogeljjk  afbreuk  te  doen;  en Couper, wien,  
 gedurende  zijn  te  Batavia  doorgebrachten verloftijd,  detaakwerd  
 opgedragen  die  gewesten  van  vijanden  te  zuiveren  en  des  noods  
 de  Bantenners  tot  in  het  Tjeribonsche  gebied  te vervolgen, kon,  
 bij  gebrek  van  genoegzame  macht,  weinig  uitrichten.  Terwijl  
 men  genoodzaakt  was  alle krachten in te spannen,  om aan Hurdt,  
 die  v<5<5r  Kediri  in  het  dreigendst  gevaar  verkeerde,  eenige ver-  
 sterking  te  zenden,  vernam  men  eerst  dat  het  land  aan  de  Tji  
 Lingsi,  op  geringen  afstand  van  Batavia,  door  de  Bantenners  
 was  afgeloopen,  en  kort  daarna  dat  Soemedang  door  de Bantenners  
 bezet  en  de  regent  uit  zijne  landvoogdij  verdreven  was.  
 Men  begon  voor  de  hoofdstad  zelve  te  vreezen  en  bracht  haar  
 in  aller  ijl  in  staat  van  tegenweer.  De  strooperijen  der  Bantenners  
 werden  tot  schier  onder  de  muren  van  Batavia  voortgezet;  
 de  schans  te  Tandjong  Poera  en  eene  andere,  onder  den  naam  
 van  „Bantensehe  bril“  door  Couper  op  de  Tjeribonsche  grens  
 opgeworpen,  werden  aanhoudend  bedreigd,  zoodat de bezettingen  
 ze  niet  konden  verlaten;  en  aan  den  handel  der Compagnie werd  
 door  Bantensche  zeeroovers  vaak  gevoelige  schade  toegebracht.  
 Bij  de  Hooge  Regeering  was  de  yerbittering  jegens  Banten  ten  
 top  gestegen  en  de  vernedering  van  dat  rijk  vast  besloten,  toen  
 de  tijding  van  Troenä  Djäjä’s  val  haar  de  belofte  gaf,  dat  ook  
 de  middelen  daartoe  haar  niet  lang  meer  zoude  ontbreken.  Maar  
 toch  lieten  de  Bantenners,  met  het  oog  op  den  strijd  dien  de  
 Compagnie  nog  tegen  Kraeng  Galesoeng  te  voeren  had  en waar-  
 voor  thans  ook  Aroe  Palakka,  dien  men  wegens  het  gemis  van  
 voldoend  garnizoen  zoolang  te  Batavia  had  opgehouden,  eindelijk  
 naar  Oost-Java  was  geroepen,  de  hoop  op  de  zege nog geenszins  
 varen.  Zelfs  werden  omstreeks  het  begin  van  1680 hunne aansla-  
 gen  menigvuldiger  en  vermeteler  dan  ooit,  zoodat  de Compagnie  
 blijde  was  de  hulp  te  kunnen  erlangen  van  eene  bende  Makas-  
 saren,  aangevoerd  door  den  onttroonden  koning van Goa, Kraeng  
 Besi,  die,  onder  de  bevelen  van kapitein Michielsz gesteld, goede  
 diensten  bewees. 
 De  zegepraal  der  Compagnie  over  Kraeng  Galesoeng  ver