
de vlakte, dan ontwaart men in haar midden de groep der
Ardjoenä-tempels, en daarachter, bijna in dezelfde ljjn, op de
benedenhelling van den Panggonan, Tjandi Satjaki en de minder
goed bewaarde overbljjfselen van eenige andere tempels. Junghuhn
spreekt van een groep van tien tjandi’s; Brumund kon slechts
de overbljjfselen van een zestal erkennen, maar zegt dat de steen-
hoopen het waarschjjnljjk maken, dat het aantal vroeger
grooter is geweest. Hjj was er trouwens getuige van hoe men
bezig was om een der tempels te sloopen, ten einde de steenen
in het naburige Batoer te verkoopen. Tj. Satjaki vond hij nog
vrÜ 8oed bewaard. Het gebouw is vierkant, met nissen aan
weerszjjden van den ingang en verder aan de beiden zjjden en
van achteren. Op het vierkant rust een achtzjjdig dak, dat hooger
op in cirkelvorm overgaat, terwjjl in iedere zjjde van het achtkant
een nisje wordt gevonden. Men vindt aan dezen tempel weinig
beeldhouwwerk, maar daarentegen zjjn de steenen met bjjzondere
zorg gepolijst en op elkander gelegd. In de kamer heeft men
een waterloozing gevonden, vermoedeljjk voor het offerwater.
Van de overige tempels dezer groep schjjnt Tj. Sämbä fraai
bebeiteld te zijn geweest. Lager aan de helling liggen Tj.
Gatot Katja en Tj. Nakoelä Sadewä, die zeer eenvoudig, zonder
beitelwerk, gebouwd zijn.
Eer wjj de Ardjoenä-tempels, die meer bjjzonder het voorwerp
van het jongste onderzoek waren, in oogenschouw nemen, nog
een woord over Tjandi Bimä ’) , gelegen aan bet zuideinde der
vlakte, op een tongvormigen bergrug die haar scheidt van het
meer Troes en met den Panggonan samenhangt. Van al de
Dieng-tempels is deze de fraaiste en hoogste. Het uitvoerig bewerkte
dak verheft zieh met vjjf uitwendige verdiepingen, die op een
padmasana rüsten, tot aan de thans ingestorte spits, en is overal
met lofwerk bebeiteld. De geheele tempel heeft door het uit-
springen der vier buitenzjjden de gedaante van een grieksch
kruis. De grootte der kamer is tien bjj twaalf voet.
*) Hij wordt ook Tj. Wrekodärä genoemd, omdat Wrekodärä de gewone bijnaarn
is van Bimä
De Ardjoenä-tempels, de best bewaarde groep vandenDieng,
liggen, zooals reeds werd aangeduid, ongeveer in het midden
der vlakte. Brumund zegt dat zjj vijf in getal zjjn, maar dat
de weg van den pasanggrahan derwaarts voert tusschen twee
heuvels, die men aan de uitstekende kanten en hoeken van steenen
als de grafheuvels van twee andere tjandi’s herkent. En de
overbljjfselen van nog meer andere lagen naar zjjne meening in
het moeras dat de tempels omgaf, terwjjl het pad van den pasanggrahan
naar die tempels uit naast elkander gelegde gehouwen
steenen, uit de bouwvallen opgezameld, was vervaardigd. Van
de nog overige tempels der groep lagen vier naast elkander,
van het noorden naar het zuiden, met den ingang naar het
westen gekeerd. De eerste heet meer bepaald naar Ardjoenä, en
heeft den vjjfden, Tjandi Samar, die er voor staat, als bjjtem-
pel. De tweede heet Tjandi Srikändi naar eene van Ardjoenä’s
vrouwen. De derde wordt Tj. Poentä Dewä en de vierde, naar
een andere echtgenoot van Ardjoenä, Tj. Sambädrä genoemd.
Rondom deze tempels, die zooals ik reeds vroeger opmerkte,
tot een vierde hunner hoogte onder lava en aarde verborgen
lagen, liet de heer van Kinsbergen een rechthoek van 86 meters
lengte en bjjna 45 meters breedte uitgraven, zoodat men, op
het uitgegraven vlak staande, tegen het omringende terrein als
tegen een wal of dijk van zes voet hoogte aanzag.
De Tj. Ardjoenä is vierkant, met een eng portaal, waar-
naar de opgang door eenige treden wordt gevormd, gladde
ljjsten en een gebeitelden band rondom de poort, nissen in den
voormuur aan weerszijden van den ingang, zoowel als aan de
buitenzjjmuren en den achterwand, en een fraai dak, uit drie
verdiepingen bestaande, met pedestals aan de vier hoeken van
dke verdieping en kleine nissen daartusschen. Men kan zieh
moeiljjk lets rjjkers en sierljjkers denken dan dit tempeltje, toen
het nog in ongeschonden staat verkeerde. Van het dak zjjn thans
de boyenste verdieping en de spits ingestort en met struiken
begroeid; het bekleedsel der poort is aan de eene zjjde afgeval-
len, de steenen trapleuning is slechts aan de eene zjjde overig
gebleven. In de kamer, die acht voet in het vierkant heeft,