
nan vernomen had dat de Ratoe Blitar zieh te Banten bevond,
zond hij ook derwaarts twee gezanten, in schijn om het Tjeri-
bonsche geschut terug te vorderen, maar in werkelijkheid om
zijn dolende prinses te verkrijgen. Het schrifteljjk antwoord van
den Bantenschen Sultan gaf hem echter siechten troost en toonde
slechts diepe verachting voor een vorst die met de ongeloovigen
heulde en de wetten van den Islam met voeten trad. Weinig
was toen te voorzien dat politieke belangen den ouden Sultan
ten slotte nog nopen zouden, zelf de Ratoe Blitar in de armen
van haren minnaar te voeren.
Terwijl de vorst van Mataram zieh door zijne aan alien teugel
ontwassen neigingen tot de dwaaste buitensporigheden verleiden
liet, had Speelman zieh met al de kracht van zijn geest aan de
regeling der staatszaken gewijd. Het antwoord van Pangeran Poeger
en zijne breeders en de heerschende stemming in Midden-Java
gaven hem de hoop dat, zoo thans de Soesoehoenan zieh in zijne
hofplaats vertoonde, zijn gezag zonder verderen tegenstand zou
erkend worden. Maar eene krijgsmacht der Compagnie moest hem
daarheen vergezellen, opdat de eer van die herstelling aan haar
zou verblijven en de Soesoehoenan levendig zou gevoelen dat
hij ze alleen aan haar was verplicht. Ook wenschte Speelman
van de gelegenheid gebruik te maken die de verlegenheid en
zwakheid van den Soesoehoenan hem • boden, om voor de Compagnie
soliede voordeelen te verwerven, die haar niet gemakke-
lijk meer zouden ontweldigd worden. Bij eene acte of verklaring,
den 19<len October 1677 door den Soesoehoenan geteekend, ver-
wierf hij niet slechts de bevestiging van de övereenkomst den
25»ten Pebruari te voren met Soesoehoenan Tagal Aroem gesloten,
maar erlangde hij, tot zekerheid der terugbetaling van de door de
Compagnie voorgeschoten oorlogskosten, die reeds tot 310,000
realen gestegen waren en elke maand met 20,000 realen aan-
groeiden, dat alle zeehavens van het Noorderstrand, van Krawang
tot aan Java’s uitersten Oosthoek, aan de Compagnie in pand
zouden gegeven worden, totdat uit hare inkomsten de geheele
schuld zou gekweten zijn, en zulks in dier voege, dat zij tot aan
de geheele vereffening, met al hare inkomsten en producten, het
eigendom zouden zijn der Compagnie en door den Soesoehoenan
slechts als een leen en precario zouden hezeten worden. Eene
tweede acte van dezelfde dagteekening schonk bovendien aan de
Compagnie de reeds vroeger verlangde uitbreiding der grenzen
van haar gebied tot aan de rivier van Pamanoekan en eene lijn
van deze dwars over het land tot aan de Zuidzee getrokken,
alsmede het monopolie van den invoer en verkoop van Indische
en Perzische doeken en kleedjes in alle havens van des Soesoe-
hoenans gebied’). Hetbestuur van het aan de Compagnie in pand
gegeven stuk lands werd daarna, in overleg met Speelman, in
dier voege geregeld, dat het in twee landvoogdijen, eene oostelijke
en eene westelijke, werd verdeeld, met de rivier Tangoei Angin J)
als grensscheiding. Mertä Läjä, de regent van Tagal, en Mertä
Poerä (vroeger Wängsä Dipä), de regent van Djapara, werden
als Groot-Gouverneurs over deze afdeelingen aangesteld, en van
laatstgenoemden verwierf Speelman nog op 15 Januari 1678, met
toestemming van zijn Souverein, den afstand aan de Compagnie
„voor altijd, onverbrekelijk en onveranderlijk“ van het gebied
over de stad Samarang en alle landen en dorpen daartoe behoo-
rende 3). Eindelijk verleende op denzelfden datum de Soesoehoenan
ook nog een octrooi aan de Compagnie, waarbij aan haar, met
uitsluiting van alle anderen, de verkoop en levering werd ver-
zekerd van alle suiker in de landen van Djapara, Demak,
Grobogan, Pati, Djewana en Koedoes geteeld.
De angstvallige Regeering te Batavia was volstrekt niet inge-
nomen met het groot spei door den Opperbevelhebber gespeeld.
Zij zag in hetgeen hij verworven had meer bezwaren dan voordeelen
en achtte de herstelling van den Soesoehoenan eene te
zware taak voor hare krachten, te meer daar zij voorzag dat zij
*) Zie de stukken bij(:de Jonge, V II. 163.
2) Speelman "bij de Jonge, V II. 175, noemt de rivier Toedoenang, waarmede bedoeld
¡8 de Tedoenan of, zooals anderen schrijven, Tji Doenan, een naam die op de nieuwere
kaarten voorkomt als synoniem met dien van Kali Serang. Deze rivier is de linker
bovenarm der Tangoei-Angin. (*Rechter bovenarm*, zooals Dl. I , bl. 93, sta a t, iseen
drukfout, reeds in de »verbeteringen* aangewezen.)
3) Dit gebied wordt beschreven door Speelman bij de Jonge VII. 199—207, met
toespeling op deze opdracht, die overigens slechts in het historisch verhaal, bl. XXXV,
wordt vermeld.