
Moentjang ‘), en de Kjahi’s van Imba Negara en Koeasen 2).
De dagteekening dezer instructien is 15 November 1684 s). Men
is verbaasd reeds op dat tijdstip de Compagnie den meester te
zien speien in de oostelijke deelen der Preanger-regentschappen,
als wäre de Tji-tandoewi, en niet de rivier van Pamanoekan
met eene lijn vandaar dwars over het eiland tot aan de Zuidzee
getrokken, tot grens aan haar gebied gesteld 4). Eerst bij het
traktaat van 1705 is het geheel der Preanger-landen door den
Soesoehoenan aan de Compagnie afgestaan. Zjj schijnt dus, ge-
bruik makende van de door den regent van Soemedang gevraagde
bescherming en de onkunde en onverschilligheid van den Soesoe-
hoenan omtrent deze hem weinig of niets opbrengende gewesten,
reeds meer dan 20 jaren vroeger aan die woorden: „tot aan de
Zuidzee“ , eene verklaring gegeven te hebben, die op de bepa-
lingen van 1705 vooruitliep.
Middelerwijl lieten in Oost-Java de zaken nog veel te wen-
schen over. De Soesoehoenan liet niets omtrent afdoening zijner
schulden vernemen, was ontevreden dat de vorsten van Tjeribon
hem geen hulde betoonden, scheen veel lust te hebben om
Ambarawa, dat een deel van het in 1677 aan de Compagnie
afgestane gebied van Samarang uitmaakte, weder aan zieh te trek-
ken, en verleende, opgestookt door zijn rijksbestuurder en zijne
*) Parakan Moentjang ligt in het tegenwoordlg Soemedangsche distrikt Tandjoeng Sari,
Galoenggoeng in het Soekapoerasche distrikt Pasir Pandjang. De genoemde distrikten
zijn thans van elkander gescheiden door vijf andere, waarvan Tjitjalengka en Tjikem-
boelan tot Bandong, "Wanaradja tot Limbangan, Indibiang en Tasik Malaja tot Soe-
medang behooren. Het regentschap waarvan hier sprake is, heeft zieh waarschijnlijk
over al deze distrikten en nog enkele aangrenzende nitgestrekt, en men kan hieruit
nagaan hoe groote veranderingen de verdeeling der Preanger-landen moet ondergaan
hebben.
2) Hon gebied is te zoeken deels in het tegenwoordige Tjeribon sehe regentschap
Galoe (de Jonge, V II. 372), deels in de deelen van Soekapoera die tusschen Galoe
en de Zuidzee liggen. Vgl. de kaart van Valentijn. Merkwaardig is het dat Valentijn
op zijne kaart de volgende (in den tekst blz. 22 herhaalde) aanteekening ste lt: »Het
iaudschap Priangan wert geregeert door de ses opperhoofdeu of regenten van Samondang,
Bandongpar, Kanontjang, Soekapoera, Impanagara en Cawasseert.» Men heeft wel
eenige moeite om in deze misspelde en verkeerd afgebroken namen Soemedang, Bandong,
Parakan Moentjang, Soekapoera, Imba Negara en Koeasen te herkennen.
3) Conper bij de Jonge, V III. 166. Vgl. de inlandsehe berichten in T. v. I . T. L.
en Vk. VI. 255, XVII. 332.
4) Vgl. boven bl. 361 en 373.
voedstermoeder, eene schuilplaats aan vele nog op Java vertoevende
Makassaren en andere vreemde zwervelingen. Ook de toestand
van Balambangan en oostelijk Madoera vorderde ernstig de aan-
dacht der Kegeering. Eerstgenoemd gewest, door de benden van
Sultan Ageng en Tagal Wangi meer geplunderd en gebrand-
schat dan onderworpen ’), was in 1648 onder den invloed van
Bali teruggekeerd. Men zegt dat het rijk zieh toen weder uit-
strekte over Banjoewangi, Panaroekan, Basoeki en Probolinggo,
en dat het beschouwd werd als een wingewest van Mengoewi
op Bali, welks vorst het onder drie zijner zonen als zijne ste-
dehouders had verdeeld, die te Kali Poetih, Banjoewangi en
Badjakwesi gezeteld waren. Menak Djeboelan, een jongere zoon
van het hoofd van Banjoewangi, vestigde zieh te Panaroekan ,
en had een zoon, Menak Soendjang geheeten, die voor een man
van volmaakte schoonheid doorging. De Dewa Ageng van Hongkong
liet hem aan zijn hof ontbieden en bood hem zijne dochter
aan. De prins, reeds verloofd met eene dochter van den Dipati
van Soerabaja, keerde, onder voorwendsel van zijn vader te willen
raadplegen, naar Java terug en huwde kort daarop de Soerabaja -
sehe prinses. Dewa Ageng zond een legermacht naar Panaroekan
om den jongen prins op te vorderen. Zijn bevelhebber, afgewezen
en verslagen, werd bij zijn terugkeer tot den giftbeker veroor-
deeld, terwijl de teleurgestelde prinses zieh doorstak. Eentweede
sterker leger van Klongkong vond Panaroekan door Menak Djeboelan
verlaten, die naar de Zuidkust was geweken en zieh te
Poeger gevestigd had. De Balineezen trokken terug, na Panaroekan
in de asch te hebben gelegd. Te Banjoewangi regeerde
inmiddels Menak Pati, Djeboelans oudere broeder, gedurende
een lange reeks van jaren, terwijl wij van de vorsten van
Kali Poetih en Badjakwesi niets meer vernemen.
Dit alles is ontleend aan inlandsche geschiedverhalen 2) , die
wij aan geene meer geloofwaardige getuigenissen kunnen toetsen.
Eerst ter gelegenheid der zending van den Opperkoopman van
Vliet naar Oost-Java in 1685 wordt in de Nederlandsche be1)
Zie boven bl. 335 en 343.
2) Bij Hageman, Handleidiog I . 165.