
ren gefcheiden h e e ft, wert men aan den
ingang van de tromp een-opening gewaar,
dat den mond is ; en aan het bovenfte gedeelte
een vleezig tepeltje, dat de tong i s :
van alle welke deelen w y het gebruik zien
zullen.
Het borftfchilt is aan het hooft door eenen
zeer kleinen hals vaftgehecht: aan het zelve
zyn aan de boven zyde vier vleugelen, en
aan de onder zyde zes pooten geplaatft,
van welke de twee laatfte langer als de eerfte
z y n , deze hebben uitwendig in het midden
een lepelswys indrukzel, (/t geen de Heer
de Reaumur bet driehoekig Kammetje noemt)
dit is met een eenigzins i’cherp hair bezet:
het is in dit foort van korfjes, dat de Byën
langzamerhand de deelqes der rauwe wafch
van de bloemen by een, verzamelen , op eene
wyze die ik in ’t vervolg aantoonen za l; de
uiteindens van de zes pooten eindigen in twee
haakjes o f klaauwtj.es-, met welke de Byën
zich gezamentlyk aan de wanden der korven,
en aan elkanderen vaffihechten. Uit het midden
van deze twee klaauwtjes verheffen zich
aan haare vier achterfte pooten,. vier borftels
, welkers 'gebruik is om het fto f weg te
nemen, dat zich van de' {lampers der bloemen
aan de hairen van haar lichaam hecht;
deze borftels veritrekken haar tot handen,
gelyk w y in ’ t vervolg zien zullen.
Het eigentlyke lichaam, o f den buik, is
aan het borilfchilt door een foort van draad
vaftgehecht, en uit zes fchubachtige ringen
zamengeftelt. Het geheele lichaam der Byën
fchynt zeer wollig te z yn , zelfs op de be-
fchouwing van het bloote oog. Den.ouder-
dom doet haar een weinig van kleur verfchïl-
len : die van het zelfde jaar zyn bruin, en
hebben witte h a ir e n d ie van het voorgaande
jaar hebben roffe hairen, en haare ringen zyn
Zoo bruin n ie t, en veeltyds zyn haare vleugelen
eenigzins befchadigt: men kan op het
borilfchilt en op de ringen van het lichaam ,
kleine openingen by wyze van mondjes opmerken
, door welke deze infeélen ademhalen
: dit zyn deszelfs longen , men noemt
haar Littekens. Deze Littekens, die van een
wonderbaar maakzel zyn, hebben zy gemeen
met alle de infecten in ’t algemeen. Zie
L i t t e k e n s .
Het inwendige gedeelte van den buik, be-
ftaat uit vier deelen. De ingewanden, de
honingvlefch o f blaas, die welke het vergift
bevat, en den angel. De ingewanden dienen,
gelyk in andere dieren, tot verteering
van het voedzel. De honingvlefch o f het
honingblaasje is , wanneer zy vervult isy'zoó
groot als een kleine erweet, zoo doorfchy-
nent als kriftal, en bevat dé honing welke
de Byën op de bloemen vergaderen, en in
welke een gedeelte overblylt om haar te
voeden : het grootfte gedeelte werd in de
holletjes van de voorraadfchuur overgebracht
en uitgeftort, om den geheelen troep
geduurende den winter te voeden. Het vergift
vlefchje o f blaasje is aan den wortel van
den angel geplaatft, door welke de Bye ’er
eenige droppen van uitfchiet, even als dooreen
buis, om dezelve in de wond uitteftor-
ten, wanneer zy vergramd is. De angel is
aan het uiteinde van den buik der Bye geplaatft,
hy is^omtrent twee lynen lang, en
word fchielyk' ingetrokken en uitgeiioten
door middel van zekere fpieren die'zeer
naby den angel geplaatft zyn. Men ontdekt
hem ligtelyk wanneer men het achterfte
gedeelte van de Bye drukt. Deze kleine
fchicht, die aan het bloote oog zoo uitne-
ment dun fchynt, is een kleine holle buis,
van een hoornachtige o f fchubachtige zelf-
ftandigheit, die den angel bevat, welke
zelfs, uit twee aan een gevoegde angels be-
ftaat, die te gelyk o f ieder afzonderlyk naar
den wil der Bye werken. Hunne uiteindens
zyn. zaagswys gevormt, van welkë de. tanden
op de wyze van het yzer van een pyl gevormt
z yn , die lichtelyk infehiet, en niet
weder uit de wond kan getrokken worden
zonder haar verfchrikkelyk te verfcheuren:
hierom is byna altoos de fteek die een Bye
doet, voor haar van noodlottige gevolgen,
wanneer zy haaxen angel niet te rug. kan trekken
, werd hy uitgefcheurt met het blaasje
en zomtyds een gedeelte van de ingewanden.
Haare fteeken zyn byna altoos van fmerten-,
ontftckmgen en. zwellingen vergezelt: zy
voeren, op de wy ze der Wilden, met vergiftige
pylen oorloch. Haar vergift is in
oen zomer werkzaamer: en de opzwelling is
meer o f min van aanbelang volgens de ge-
fteltheden der lichamen : men beeft eenige.
lieden voor welke dit foort van fteken byna
niets is; terwyl dat z y aan andere een verbazende
opzwelling veroorzaken: het is echter
zeker dat een zeker getal fteken van deze
dieren., ontftekingen, verhittingen, en een
foort van koorts veroorzaken, onder welke
de fterkfte menfeh bezwyken zou. Men vint
in de Boeken keur van hulpmiddelen, gelyk
voor alle kwalen: men geeft den azyn, pis ,
het fap van verfcheide planten, en o ly f olie
aan. de h a n d w e lk e laatfte men zelfs wil
dan
dat tegen de beeten der adders nuttig is. Alle
deze hulpmiddelen en het zuivere water zelfs
geven voor een oogenblik verligting, maar
de fmarte keert hier na weder, en de ont-
fteking blyft duuren. Zoo deze hulpmiddelen,
gelyk een menigte anderen, fchynen te
werken, zoo is dit alleen om dat het vergift
in deze omftandigheden zyne krachten niet
oefent. Het zekerfte middel om de nadee-
lige gevolgen Van deze wonden voor te ko-,
men, is dat men ’ er den angel uittrekt op
het oogenblik dat men geftoken w o rd , en
de wond met water afwaft ’ t geen de kracht
van het vergift breekt.
D e valfche Hommels o f mannetjes, zyn zeer
gemakkelyk van de Werk Byën te onder-
feheiden. Z y zyn een derde langer, haaren
kop is veel ronder, en met meer hairen bezet.
Haare netswyze oogen bedekken het
geheele opperfte en achterfte gedeelte van
net hooft; in plaats dat de netswyze oogen
van de werk Byën., ieder een foort van
eirond aan iedere zyde vormen. Haar borft-
fchilt is wolachüger, .en haare ringen zyn
gladder. Haare tanden -zyn veel kleinder als
die der werk Byën : zy dienen haar mede
niet, om wafch in te zamelen. Haare fnuit
is veel korter en dunner; hierom hebben zy
veel moeite om den honing uit de bloemen
te zuigen in welke dezelve zeer diep verborgen
le ch t; z y bedienen ’er zich niet van
dan alleen om zoo veel te zuigen als zy tot
voedzel noodig hebben , en zy zamelen dezelve
niet in. Z y hebben mede geen driekante
kommetjes aan haare pooten : haare
borftels zyn tot dezelve gebruiken als die
der Byën niet gefchikt. Vermits de Natuur
haar de werktuigen tot den arbeid niet gegeven
h e e ft, zoo fchynt het dat zy haar
hier van uitgezonden: h e e ft: hierom werken
zy ook niet; haare bezigheit beftaat alleen
om de Koninginnen te bevrachten, De
inwendige gefteltheit der deelen bewyft dat
dit het oogmerk is waar toe zy gefchikt zyn.
Wanneer men, op zekere tyden het achterfte
gedeelte van het lichaam van een val-
Iche Hommel drukt, zoo doet men ’er twee
foorten. van hoornen uit te voorfchyn komen
, in welkers midden men een vleezig
lichaam gewaar word, dat zich naar boven
verheft met zich boogswys te keeren: dit is
het onderfcheide kenmerk van derzelver fexe.
Dit lichaam is met gebogte vaten vervult,
die een melkachtig vocht bevatten; eindelyk
dit foort heeft geen angel.
De moeder Byën hebben, gelyk de valfche
Hommels, geen driekante kommetjes aan de
achterfte pooten om de ftoffe der wafch in
te zamelen. Haare tanden, fchoon kleinder
als die, der B y ë n , zyn'echter veel grooter
als die der valfche Hommels. Z y hebben
geen borftels aan het uiteinde der pooten.
De moeder Byën zyn veel langer als de valfche
Hommels: ’t geen het meefte toebrengt:
om. een moeder Bye te onderfcheiden, is Je
geringe lengte van. haare vleugelen, van
welke de toppen veeltyds de derde ring niet
overdekken , in plaats dat de eindens der
vleugelen van de gemeene Byën, en vooral
die van de valfcbe Hommels, over het einde
van het lichaam uitfteken. Met deze korte,
vleugelen, vliegt de moeder Bye veel mo.ei-
jelyker als de gemeene B y ën : zy heeft ook
weinig gelegentheden in haaren leeftyd om
er zich van te bedienen. Haar achterfte
gejeelte is met een angel gewapent, die in
lengte die van een werkzame Bye overtreft;
maar die in plaats van recht, een weinig
naar den buik is omgebogen. Z y bedient ’ er
zich niet van dan wanneer zy langen tyd ge-
tergt is , o f mogelyk, gelyk wy in ’t vervolg
zien zullen, om het ryk aan andere Koninginnen
te betwiften. Inwendig zyn de eyeren
in haar lichaam in twee eyerhuizen verdeelt.
Ieder eyerhuis is een verzameling van vaten,
die in een gemeene buis eindigen , en die
alle met eyeren in de legtyd vervult zyn.
In de befchryving van deze drie foorten
van infecten, heeft men een wonderbaare
en altoos ftandvaftige overeenkom!! konnen
ontdekken, gelyk dit mede in alle de werken
van den Schepper zichtbaar is , tuflehen het
maakzel der deelen van deze dieren, en de
oogmerken waar toe zy gefchikt zyn.
.N a dat wy de werktuigen der Byën be-
fchouwt hebben, die haar tot haaren arbeid
noodig zyn, zoo moeten wy onze oogen op
de wonderbaare Vernuftigheit van haare werken
veftigen.
Inzameling van de Koorvjafch en IKafch om
de Honingraten zamenteftellen.
Het getal der inwoonderen van een byc-
korf is zeer aanmerkelyk. Men vint ’er
echter maar een Koningin onder die de eenig-
fte van haare fexe is , twee, drie, en zelfs
tot . zeven o f acht hondert o f duizent mannetjes.,
o f valfche bommels, en vyftien o f
zeiiien' duizent en zomtyds meer Byën zonder
fexe, die de arbeidfters zyn. Wanneer
de Byën haar verblyf in een korf nemen,
Y 3 ZOO