
welke onze meflen ftomp zouden worden:
en teer door gaan zy uit.
D e wormen dezer Byën, welke zoo valt
en naauwkeurig befloten z y n , werden dik-:
wyls door andere wormen verflonden. Men
Beeft een foort van vliegen, die men ïchneu-
monroUegen noemt, van M welk verfch eide foor-
ten z yn , gelyk w y op bet. vroon I chneu-
mon v l i e g zien zullen. Deze v lie g , die
vleefcheetent i s p a f t op gelcgentheit, wanneer
de Bye haaren neft verlaat om nieuwe
bouwftoffen voor dezelve te zoeken; zy begeeft
zich dan in het celletje, lecht ’er een
ei in , uit welk een worm voortkoomt, die
het kind van het huis verftind. Deze worm
is met tanden gewapent, die fteenen verbreken
, en de muuren van zyne gevangenis
doorbooren konnen : men vint in een celletje
zomtyds meer als dertig van deze wormen
; doch op andere tyden maar tien o f
twaalf.
Den verfchrikkélykften vyand voorde wormen
dezer By ën, is een worm, die uit het ei
voortkoomt, dat, door een Tor, in ’t geheim
in den neft gelecht wort. Dezen worm-
die zeer fterke tanden heeft, door welkers
middel hy vhrfcheide celletjes doorknaagt en.
het geheele geflacht verflind, is van een
fchoone roode kleur, die het rooze rood
overtreft:, hy is kaal, zyn kop is zwart, en
hy heeft zes met fchelpen bedekte pooten.
Het is in het celletje, in ’t welk hy zyne
verwoeftingen voltrokken heeft, dat hy zich
gereedmaakt,, om zyne gedaante verwifleling
te ondergaan: hy maakt hier een affnyding
door middel van een wel vaftgehecht fpinfel,
dat de dikte en zelfftandigheit van perkament
heeft, en welkers kleur bruin is., doch veel
lichter als die der koffy. H y befpint de
wanden van het celletje, in ’t welk hy zich op-
geiloten heeft, met een zyde van dezelfde
kleur.. Vervolgens ziet men na verloop van
eenen geruimen tyd (want men heeft zom-
mige dezelven driejaaren zien uitrekken,') uit
zyn popje een fraije Tor te voorfchyn komen
, die de lengte en dikte van een fpaan-
fche vlieg heeft. Het hooft ën borftfehild
van deze Tor is fchoon blaauw; de dekfchil-
den o f fcheeden der vleugelen zyn rood, en
overdwars met drie ftrepen van een donker
violet verfiert. Het opperfte gedeelte van het
hooft:, dat van het borftfehild en van den
buik, zyn- geheel met hairen bedekt;, het is
alleen door de lange witachtige hairen, dat
men ziet, dat de buik o f het achterlyf fchoon
Slaauw is. Schoon dezen worm niet dan na
verloop van drie jaaren zich, onder de gedaante
van een To r vertoont, zoo is ’er echter
een middel om hem vroeger van gedaante
te .doen veranderen, ’t welk is met hem een
genoegzame warmte te verfchaffen.
Andere foorten van Byën die
Metzelaars zyn.
Men heeft een foort van deze B y e , die
zich van de holligheden bedient, welke zy in.
het hout ontdekt; gelyk zulke die men in de
deurftylen of-paaien ziet. Z y is door de
JNatuur met. geen werktuigen begaaft die. ge-
ichikt zyn om ’er zelfs te vervaardigen: zy
beftrykt het inwendige van de holte met °en
fyne k le i; vult dezelve met haare pap o f
deeg op , lecht ’er een ei in , en iluit het
met dezelve Itoffe toe. Deze Bye Metzelaar
heeft veel overeenkom!! met de honing Bye
uitgezondert dat het bovenfte gedeelte van
naar lichaam zoo ruig niet is ,. maar integen-
deel glad en blinkende.
Een ander foort verkieft de. holligheden
dei fteenen, om haare celletjes te vervaardigen.,
Deze Bye is korter, dikker,, en hai-
nger als de werkfters der honing B y ën ; z y
is vooral aan hairen van. tweederlei kleuren
kenbaar: die van het lichaam trekken op het
oranje; en die van het borftfehild zyn. zwart*
haare tanden gelyken naar de lemmers van.
de ïchaaren der Wolfcheerders, uitgezondert.
dat zy getant zyn. Z y heeft fprieten, die
van de gewoone fprieten hier in verfchillen,
dat zy zeer kort en niet buigzaam zyn.. Deze
B y e , na dat z y de holtens uitgekozen heeft,,
die zy in de fteenen vint, bekleed dezelve
met een fyne welbevochte aarde, maakt dezelve
naamver zoo z y te wyd z yn , plaatfl
er de nopdige voorraad in-, om de worm te
voeden,, die uit het ei gebooren ftaat te worden,
dat zy leggen za l, en fluit vervolgens
het celletje toe..
Men heeft noch By ën, die n e lle n a lle e n
van aarde met het lymachtig vocht vermengt
zamenftellen :. deze nellen zyn , gelyk die
der Byën Metzelaars , aan de muuren gehecht;
z y hebben weinig fterkte, ook behoeven
zy maar drie weken te duuren te
rekenen van het oogenblik, dat zy aangelecht
worden , tot dat ’er de Bye uit voortkoomt.
Andere maken haare nellen in de hollDhe-
den der ringmuuren: men ziet niets aanmer—
kelyks noch byzonders in haare wyze van-,
bouwen..
ByeSr
Byën die in de aarde delven.
Deze Byën konnen alleen in de aarde graven
en ’er ronde gaten in maken, die de
wydte van haar lichaam hebben, die zomtyds
v y f o f zes duimen diep zyn en zomtyds
een voet. Het aamnerkelykftè, dat zy
aanbieden, is de geduldigheit, met welke zy
de aarde byna körl voor korl wegvoeren,
om haar hol te delven. Z y brengen de aarde
op den rand, en maken ’er een foort van
heuveltje van ; de grond die het nlëefte betreden
word, is die, welke eenige uitkiezen.
Men ziet zomtyds de wandellaanen met gaa-
ten doorzaait, die zy ’er byna rechtlynig in
gegraven hebben. Andere foorten graven
-horizontaal. Iedere foort kielt zulke aarde
o f zand uit, welke met haaren aart overeen-'
ftemt. De aarde o f het zand, dat byna recht-'
■ lymg op de wegen aangehoogt is , is zom-
wyien met eenige duizenden van deze holen
doorboort. De Bye plaatfl op dén bodem
van het hol een zekere hoeveelheit van haaren
deeg o f pap , lecht ’er een ei op , en
doet hét grootile gedeelte van de aarde, die
•zy er uit gehaalt had, weder inflorten ; door
deze voorzorg belet z y , dat de mieren den
deeg niet konnen rooven»
Onder de By ën, die'in de aarde delven,
zj- n ei die kleinder z yn , als de gemeen e
vliegen. Men ontmoet 5er Zomtyds van dit
foort op de bloemen, op welke zy zich met
-het fto f van de hélmflyltjes bedekken. Andere
foorten van deze Byën zyn zoo groot
dis de werkfters der honing Byën 9 o f overtreffen
haar zelfs, in grootte.
Alle deze Bj^ën verfchillen in de gedaante
van het lichaam en in kleur. Z y die in de
tuinen graven, hebben de kleur der hönino-.
Byen: die m vet zand graven , zyn zwart en'
hebben donkere violette vleugelen. Z y die
in de gemeene aarde graven, zyn mede zwart,
en hebben een rei witte pluimen aan de zy-
den; 'in plaats van een bergje aan den ingang
van haar hol te vormen , fpreiden deze de
darde uit.
Byën die de bladeren fnydeft*
Dit foort van Byën graven in de aarde
gelyk de voorgaande , en Vervaardigen in
deze hooien nellen voor haare jonden Z v
doen dit met Hukken van bladeren f die van
een ronde o f eenigzins eironde gedaante
? yn ’ welke op elkan deren met zoo veel
konit gekromt eii gefchikt zyn,. dat men ’er
weinig werken ziet, die ons zoo een naamv*
Keurig denkbeelt konnen geven van de bé-*
nendigheit, die de Natuur aan de infeélen
gelchonken heeft. Deze Byën die de bladeren
Jny den, verbergen haare nellen onderdo
aaide, dan, eens in het veld, en dan weder
m een tuin; het zyn ronde buizen, die de
lengte, van de kokers der tandeflokers heb*-
ben , en zomtyds dezelve dikte : deze buizen
^ zyn uit kleine bekertjes zamengeflelt
die in elkan deren geplaatfl zyn , en op dezelve
wys gefchikt als vingerhoeden, die in
elkanderen f teken.
;-^en ziet nellen van verfchillënde grootte,
t geen hier uit ontflaat dat zy het werk
van verfcheide foorten van Byën zyn, die in
grootte verfchillen.
De By ën , die de bladeren der roozeboo-
men tiitfnyden , zyn veel kleinder als de
werkfters der honing By ën ; dit foort heeft
zoo veel hair op het opperfte gedeelte der
i in gen van het lichaam niet , dat ditderzelver
§ ans. verbergen kan; het opperfte gedeelte
der ringen is bruin, dat byna zwart is; iedere
zyde is met byna witte hairen be ze t, die
door een g reeks pluimen’ ge vormt worden,
waar van er een uit iedere ring voortkoomt.
i-he, welke de bladeren der kaftanjeboomen
uitlnyden, ([want iedere foort van Bye verkieft
een byzonder blad-,) zyn grooter als de
mannetjes der honing Byën ; het bovenfte
gedeelte van het lichaam van deze is ro s , en
net onderfte van-een graauw wit.
De tanden zyn de werktuigen, van welke
dit foortyan Byën zich bedienen, om de bladen
te fnyden. Z y doen dit veel raffer als
wy zulks met een fchaar doen zouden. Drie
loorten van ftukken werden dóór haar tot
het zamenftellen van haare kokers gebruikt;
de eerfte zyn half eirond; de tweede eirond;
en de derde rond.
Niemand is ’er o f heeft zomtyds bladeren
van roozeboomen gezien , aan welke men
gewaar word dat ’er met de uiterfte naauw-
keungheit ftukken uitgefiieden waren; het is
hier dat een onzer bladfnydfters bouwftoffen
verzamelt heeft. Het geval kan zomtyds
een opmerkzaam Waarnemer, een dezer
Byën doen ontmoeten die bezig is met een
blad te fnyden": hy zal als dan met groote
Verwondering befpeuren , hoe z y , zonder
palier, een rond ftuk uit het blad fnyd, dat
nauwkeurig in grootte met de wydte van de
buis overeenflemt, die zy bezig is te vervaardigen
, en zeer juift bekwaam is om ieder
celletje naauwkeurig te fluiten, in welke zy
B b 2 eea