water, het geen niet g'efchieden kan, als door
het verloop van verfcheide jaareiï. Hiefórn
zecht pi en, van het water dat afdruipt .of ne-
Öërftort: Gütta cavat lapidèm , non v i , Jed
fiepé cadendo.
K O E V L I E G , D a a s , P a a r d e-
v l i e g , Tabanus; dit is een twecvlcugelig
Infèct, welk met een angel ge wapent is , niet
welke zy .des zoomers, het bloed der Paarden
én hoófndiéren afzuigt, en die het door.zyne
'fteeken Verwoed maakt. Déze vlieg verfchilt
van 'dé 'Vlieg Afyliis , door de vónmiig van
den mond , gélyk wy lager aantoohéh zullen.
. . . . „■ , .. i , 1
De Koevlieg:of Daas , gèl'ykt, in haaïe
uitwendige houding, vry wel haar een byult-
ïtek groote vlieg. Haare óógcii zyii gróót;
en zóólang het dier leeft, zyn zy (ten minsten
in vërfcheide foorten) niet groenachtige
geele ftralén , 'en fóódaclitige bruine banden
véfchake'ért. Haaren buik c f aclïter-lyf,. is
“Sik én brééd ; haare'vleugelen zyh Vry fté ïk ,
én met aarimérkélyke 'zenuwen verzièft, De
vleügèléh van éèhige van deze foörtêh van
vliegen zyn bevallig , met witte vlakken en
zwarte ftféepen géfchakeért. De kleuren van
ditïnféct, zyn in 't algemeen vry ‘donker.
De Daafen^of Koevliegen , Hébben twéé
aanmerkelyke'kenmerken : te wedren, fprie-
ten, welke naar één kórte draad gelyken, die
aan het einde in een punt eindigt; het andere
kenmerk is dat van den mond , die met'twee
fcbérpe tanden gewaperit’i s , welke zich van
de réchter haar dé linker zyde beweegeh , en
waar van de vlieg zich als van twee fcherpe
■ haken bedient, om de dikke huk der Paarden
, Kóéijen, Rendieren, Slangen, en zelfs
di& der menfchen te doorbooren , om é r het
bloed met haareh friuït. lilt te konhen zuigen.
D e vorming van. dezen fnuit.is zeer aanmer-
ienswaafdig t zy köomt met die van de Mug
overeen , maar alle deszelfs deelen. zyn veel
grover en önderfcheidbaarder. S-mammerclam-
voegt é r by , dat wanneer hen gelegenthék
ontbréèkt om het bloed van een dezer dieren
te bekóómen , zy van ha'afen. fnuit gébruik
maken, om het honingachtige fap uk de bloemen
te zuigen. Men ondericÜéid vèrlchéide
foorten van déze infeften , die in. groote ,
Meur , enz. verfchillen. Het is in de gro'ot-
fte h itte , dat deze infeéten het meefte te
duchten, zyn. _ ■ - .
D& 4f y lu s , welke dóór eenige de V l ie g
A s t l u s , Afyhs genoèmt w o rd , verfchilt
van de Köevlieg, om dat haaren mbnd alleen
mét een enkelvoudige fnuit 'gé wapent is , die
fchèrp,- hart, fpïts , én veel langer is : z y
valt met vèfwoe'dhei't op de Ezels , cn op al
het vc'c der kudden , uiiaiy byzonder óp de
Rendieren aan; en voor al dat foort, ’t geen
een ge'ele buik h e e ft, welke de Laplanders-
Curbmn noemen, en door dé Natuurkundige;
alS een hecht foort van Paarden- o f Koevliegen
befchouwt worden. Dit In'feét, zecht
de Heer Liimtcus, blyft de geheele winter ip.
den ftaat van popje op den rag der Rendieren,
tnflehén het yel en hét vleéfch; het veroorzaakt
'aan dit dier builen en wonden , die
het doen vermageren , eh hevige fmcrte'n ly -
ctén : de jonge Rendieren héb'b'en é r gèwoo-
n'elyk 'zes V f acht ; 1 h één woort de Curbma-
veroorzaken de Rendiérén zoo veel pyn, dat
zy hen geheel verwoed door de valeijen en
afgronden , en o vér de bergen doen loopen.-
Haare fteeken, om haare eijeren in te leggen,,
veroorzaakt een wonde, die dé buit van het
dier doet verderven. In rt algemeen, hebben
deze infeéten twee vleugelen , en een langwerpig
lichaam ; hunnen buik is vooral lang.
en vry dun.
Men moet deze dieren met veel omzichtig-
heit vangen , want zy fteeken vry geweldig,
mét hunne fnuiten.
Men heeft redenen om te geFoovett dat dé
wormen uk welke de Koevlieg, en V lieg A f y -
lus voortkoömt, in het water leeven ; want
men vint deze Vliegen altoos op waterryker
plaaczen. Men heeft é r echter welkers worm-
zyn en oorfprong in den neus van de herkaau-
wende dieren heeft, of.welih het fondement
der Paalden , o f die den geheelen winter op-
den rug van net hoornvee doorbrengen. D é
fooiten van dit geflacht zyn vry talryk , zie-
W orm. v an d-e V l i e g A s y l ü s ,
K O E Z U IG E R. Men geeft dezén naam
aan een vogel , van welke men een groot getal
op het Eiland Bifescha h e e ft, dat nab y
de mond van de Senegal lecht: zy hebben de
groote van een meerl , hunne kleur is zwart,
en hunnen bek hart en fpits. De Koezuigefs
zetten zig op den rug derkoejen, op de plaats
alwaar zy buiten,het bereik van haaren ftaart
zyn , en pikken de huk van deze dieren door;
om é r het bioeduitte zuigen. Zoo de Herders
niét zorgvuldig acht geeven om hen te ver-
dryyen , zoo is een dezer vogelen inftaat om
'hét fterkfte hoorndier te dooden. Hiftorifcbe
'Sefcbryving der R e iz en ,
J ■ K G E -
K O E K O E K , Cuculus, Men heeft d’e-
aen Vogel dus om het geluit genoemt dat hy
Voortbrengt. Men heeft verfcheide Iborten
van Koekoeken, welke in groote en kleur
.verfchillen. De gemeene Koekoek heeft de
groote valleen Sperwer, zynenbekis noch zoo
.krom, noch zoo fterk als die van dezen vogel,
Iiy heeft vederen tot boven de klaauwen ,
welke indiervoegen gevormt zyn, dat hy twee
.yingeren voor, en twee vingeren agter heeft.
Deze Vogel is verfcheurent en verflindent,
hy voed zich met het vleefch der doode lich-
■ haamen, met kleine vogelen , rupzen , vliegen
en vruchten. Men word de Koekoek in
onze geweften alleen van het begin van Mey
tot aan het einde van July gewaar, geduuren-
.de het overige van het jaar verdwynt hy vol-
koomen, ’ t zy dat hy zich naar afgelegen landen
begeeft, dat zyne logheit niét waarfchy-
nelyk doet zyn , o f dat hy zich op plaatzen
.verbergt, alwaar men hem niet vinden
kan.
Het wy fje van dezen Vogel heeft een by-
ZOnderhcit, die haar. van alle andere onder-
fcheid, welke i s , dat zy haar e i , (j want men
zecht dat zy é r maar een lecht) , in de neft
van een klein vogeltje., gelyk een groenling',
baftaart nachtegaal , mees, o f roodborftje
le ch t, en dus voor deze nieuwe moeder de
zorg over laat, om het te bebroeden :. men
ftaat vterzet over deze onverfchilligheit, in
tegenftelling van de algemeene tedere zorg-
vuldigheit der vogelen , voor hunne jongen.
Waar uit outftaat deze fchynbaare tegenfïry-
digheit , in een werk der Natuur, in welke
alles op de befte redenen gegrond is ? De wón-
. derzinbigheit welke wy zomtyds in eenige,
derzelven waanen te ontdekken, is alleen een
uitwerkzel van onze onkunde. De Heer Her-
rijjant, medelid van de Akademie der We-
tenfehappen van Pjry s , merkt in een Memorie
aan , -welke hy over de koekoek gefchre-
ven heeft, dat in de andere vogelen, de maag
byna tegens den rug geplaatft i s , en geheel
door de ingewanden bedekt word , en dat in
tegendeel de maag van de koekoek op een geheel
verfchillende wyze geplaatft i s , zy be-
vint zich in het.oriderfte van den buik, en
bedekt de ingewanden geheel. Uit deze plaatsing
van de maag, volgt, dathet alzoo moei-
jelyk voor den koekoek is om zyne jongen en
eijeren te bebroeden, als het gemakicelyk aan
de andere vogelen is, in welke de deelen die
byna onmiddelyk op de eijeren o f jongen rusten
moeten , zacht en bekwaam zyn om zonder
gevaar de drukking te ondergaan , welke
zy verrichten moeten. Dus is het met den
Koekoek niet gelegen, de vliezen van zyn
njaag zouden, wanneer zy met de zwaarte van
zyn lichaam beladen , en tuffehen het voed-
zel dat zy bevatten, en de harde lichaamen
gedrukt wierden, een fmartelyke perffing ondergaan,
die dé verteering hinderlykzyn zou.
Noch volgt uit de plaatzing der deelen in dit
dier, dat zyne jongen dezelve behoefcens niet
hebben om bebroed te worden , als die der
andere vogelen , om dat hunne maag meer
voor de koude befchut i s , die door de ingewanden
bedekt word , en dit is mogelyk de
~ reden waarom de koekoek zyne jongen altoos
door kleine vogeltjes laat opvoeden ; zy verliezen
hier by niéts wat de bebroeding betreft
die hen minder noodzakclyk is , en zy winnen
é r by , door het gemak dat zy hebben,
als de fterkfte , om ten koftén van de natuur-
lyke jongen van hunne voedfter te leeven,
welke zy met de moeder doen. ornkoomen,
.die naar haare kinderen het flachtoffer vanden
koekoek- w o rd , welke zy opgevoed
heeft. Hoe meer men de Natuur nafpoort,
hoe düidelyker men ziet dat de tegenftrydig-
fte uitwerkzelen naauwkeurig aan het zelfde
ontwerp en oogmerken beantwoorden; maar
men moet meede bekennen dat den Dichter
redenen had om te zeggen: Jic vos non vobis,
nidificatis aves,
K O E K O E K S B R O O D , K l a v e r z
u r in g , Oxis. Deze plant brengt klokswy-
ze bloemen voort, op welke vliezige en langwerpige
vruchten volgen, welken in v y f af-
deelingen gefcheiden zyn , en eenige zaden
bevatten die ieder in een veerkrachtig vlies
bevat zyn , ’t géén hen vry verre voortwerpt
wanneer zy ryp zyn: de bladeren van deze
plant hebben de gedaante van die der Klaver.
De geheele plant bevat een rinsachtig fap ,
dat nuttig is om de te groote gilling van het
bloed te matigen. Men fchat haar hooger als
de zuring in de brandige ziektens.
K O F F E R V I S C H . Men geeft dezen
naam aan een Amerikaanfche vifch, die van
het hooft tot aan den ftaart, met dunne fchub-
ben bedekt is , welke droog en zeer hard,
en aan het lichaam vaftgehecht zyn zonder •
dat men eenige onderfcheiding bemerkt, Hy
is driehoekig, en zynen kop, die'boogwys
gekromt is , heeft dezelve gedaante ; zyne
oogen zyn groot. Men heeft twee voorname
foorten van dezen vifch; waar van de eene
twee doornen o f ftekels heeft welke uit zy-
E e e e 2 nój