
4 72 H U A R T . H U IT - H U IT .
im de fpleeten der doode b.oomen , en zelfs
in de barften van die g e e n ew e lk e noch in
volkoomen groei zyn. Ten einde van drie
o f vier dagen , koomen ’er kleine wormen
Hit deze eijeren, o f liever my ten , welke,den
boom langzamerhand doorknagen, en die ,
naar mate dat z y in krachten toeneemên, zich
breeder en dieper holligheden in de zelfftan-
digheit van den boom' vormen. Men wil dat
z y geduurende de volle Maan , de boomen
meer knagen, als op alle andere tyden ,-ter
oorzake van de te groote vochtigheit van de
lucht, de koude doet hen omkoomen.
Men vint zomtyds in het hout witte wormen,
welke de lengte van den kleinen vinger hebben,
en byna naar de rupzen gelyken : deze
wormen, worden witte houtwormen ge-
noemt.
H U A R T o f H u ar d. Een watervogel,
dus gênaamt, om dat hy dit woord zeer dui-
delyk , al fchreeuwende , uitfpreekt: men
vint hen in groot aantal in de Mififfipi Rivier*
Dit is een foort van Arend, die langs de^oe-
vers der Meeren ftroqpt.
H U I T o f V e l, Peins-: deze namen geeft
men aan het omkleedzel dat de oppervlakte
van het vleefch der dieren, .en dat der vruchten
bedekt, v In de dieren is de Huit het eer-
fte der bedekzelen : men verdeelt dezelve, in
oppervlies , opperhuit, en huit. De huit, is •
een fterk zamen weefzel dat over de geheele
oppervlakte van het lichaam is uitgeftrekt: zy
is uit zenuwachtige, rekbaare en vlies.achtige
vezelen , aderen en flagaderen zamengeftelt
welke zoo wel bloed als watervaaten zyn , en
in allerlei richtingen door een gevlochten zyn,
indiervoegen , dat zy op allerlei wyzen mede
ge e ft, en zich tot een aanmerkelyke trap
kan uitzetten ; gelyk men zulks in de. waterzucht,
zwangerneit en diklyvigheit opmerkt,
en die vervolgens tot baaren eerften ftaat,
weder inkrimpen kan.
D e Huit., is aan veranderingen,, onderworpen
, welke door de gefteltheit van
het lichaam., en die van het gewed veroorzaakt
worden : men heeft lieden , welkers
huit zoo fyn is , dat men ’er het aderlyke en
üagaderlyke bloed door onderfcheiden kan,
o f , het geen hetzelfde is , de aderen en flag=
aderen welke'roode o f blaauwe ftreepen vormen.
Hoe minder een menfch aan de indrukzelen
der lu ch t, o f brandende zo n , is
Hootgedelt, hoe blanker zyn huit zyn za l:
het is genoeg dat men de blankheit van -ecif
Engelfchman, de rosheit van een Chineesch,
de bruinheit van een Egyptenaar, en de
zwartheit van een M o o r , . met elkanderen
vergelykt, om te konnen oordeelen, in
hoeverre de gefteltheit der lucht, verfchei-
denheden in de kleur van de huit, veroorzaakt.
De Huit is op de eene plaats veel dikker
als op de anderen , zy is zeer dik op den rug
en aan de zooien der voeten; zy is zulks minder
in de p,alm der hand , zeer dun aan den
onderbuik , en by uitftek fyn aan de lippen,
en teeldeelen.
De Huit is op twee verfchillende wyze
doorboort : tot de eerfte natuurlyke openin-
gen , en welke zichtbaar zyn , bekoort den
mond, de neusgaten , de ooren , de oogên,
de opening van den aars’, enz. echter fchynt
het dat men geen waare openingen heeft,
vermits men opmerkt, dat de Huithaare aan
een hechting, -niet verheft ; dat is te zeggen
, dat wanneer zy aan deze plaatzerr ge-
koomen is , zy zich met het zichtbaare be-
kleedent vlies van deze holligheden vermengt,
met, naar mate zy deze openingen nadert,
een mtftekende dimheit, o f fynheit, aan te
neemen.
De andere openingen, fchoon onmerkbaar,
zyn van verfcheide foorten ; de eene geeven
doortöcht aan de ontlaftende vaten , van de
buizen der klieren, welke over de oppervlakte
van de h u it, de vetachtige ftoffe , als mede
het waterachtige vocht verfpreiden , ’t
geen het zw e e t, o f de zichtbaare uitwaafle-
ming , veroorzaakt: . dé andere, welk<f noch
onzichtbaarder en noch talryker zyn, geeven
doortocht, door de huit, aan een damp, die
men de ongevoelige uitwaalfeming noemt;
andere eindelyk laaten het hair door. Men
kan mede onder de poriën van de Huit, de
mondjes van de melkhuizen derborften ,plaat-
zen; welkers groote, volgens den ouderdom
en Sexe, verfchilt.
De nuttigheden van de Huit, z yn : 1. Om
een algemeen omkleedzel van het geheele
lichaam te vormen , en , voor zoo veel zulks
mo'gelyk is , de deelem die zy bedekt, voor
de uitwendige beledingen , te befchutten ;
o. Om het werktuig van het gevoel te vormen,
door middel van de uitfpanning van de
zenuuwachtige netvliezen , o f hunne tepeltjes
* want, gelyk een ieder w e e t, het zyn
deze zenuwachtige.bofchjes , welke ons met
veel gemak , het koude van het warme , het
zachte ,
H U I S K R E K E L . H U I S K R E K E L . 47 3
jzachte , het. harde , het gladde , het rüuwe,
net vochtige, enz. te onderfcheiden.
De kón ft der Leertouwers en L o y e rs ,
*welke die is om de vellen der dieren te be-
‘reiden, is een der gewichtigfte van de Maat-
fchappy: het is door de behendigheit van deze
kon f t , : dat men met geiten en bokken vellen
, die der bevers , nabootft ; zy worden
met olie bereid; men doet de koeijen enfcha-
pen vellen door melk en kalkwater gaan, om
haar blank te doen worden , en men kan de-
'zelve vervolgens totvoerdzels gebruiken. Het
marokkein dat men tot huisfieraden , kamermuilen,
enz. gebruikt, is niet anders als bereid
geiten leder. Hét grove zehuuwachtige
leder , dient tot zooien der fchoenen. Het
koeyen leder werd alleen met run bereid, en
dient tot dunne fchoenen ; het honden vel
werd tot overleder van groove fchoénen gébruikt,
gelyk meede dat der geiten , dat met
traan bereid is ; men bereid meede het kalfsleder
om dunne en lichte fchoenen zamen te
ftellen; men laat het de werkipg van den run
ondergaan, men weekt het in zuur bieiy’t geen
men eenigen tyd , op oud yzer heeft laaten
ftaan; vervolgens maakt men het met vetac'h-
tige ftoffen za cht; men touwt de vellen lang
inet ^ v e t ; zoo ook die , welke met fumak
bereid worden. Het Sagrynleder b geen de
Kokermakers veeltyds gebruiken, werd van
"fchapenvellen op dezelve wyze als het oprechte
Sagrynleder vervaardigt. Zie , dit
woort*
In eenige dieren heeft het Vel zonderlinge
hoedanigheden: men heeft’ er, gelyk dat der
der aaien , ’ t geen glad en glibberig i s , en
tot draden o f fnoeren dienen'kan ; andere ,
gelyk dat der h a a y e n z y n met een foort van
punten bezet en dienen om hout en yzer te
v y len ; andere , gelyk die § g j Slangen , zyn
P e t konftig gefchikte fchubben bedekt, en
deze vellen werden dikwyls afgelecht; andere
, gelyk die der vogelen , zyn by uitftek
met poriën vervult: eindelyk heeft meneer
die zeer hart zyn , gelyk'die van de Rhino-
hoceros, 'het Rivier-Paard , enz.
H U I S K R E K E L , o f K r i e k , Cyrillus.
Dit is een Infe<ft,dat zich in onze haartfteden
ophoud, en hét geen men met de Blafta niet
verwarren moet, ’t geen een plat Infeft is,
dat taankleurig is , en waar van het mannetje
maar alleen vleugelen heeft , en door ëenige
ten onrechte Oven - Krekel, genoemtword,
noch met dé zwartachtige Meel-Torren niet.
I. D e el ,
welke de Bakkers, Zwarte Beeftjes noemen ,
noch met de Mol-Krekel, ’t geen een groot
affchuwelyk infect, en de plaag van de Tuinlieden
en Bloemmiften is.
De Huis o f Schoorfteen Krekel, is een In-
feét dat eenige overeenkomft met de Koorn-
Krekel en Sprinkhaan heeft. Deszelfs kleur
'is kaftan je bruin; zyn lichaam is langwerpig,
teder , zacht, en irft verfcheide ringen za-
mengeftelt: ..zyn kop is rond, blinkende, ter
zyde met twee vry zichtbaare oogen b e ze t,
en aan de. voorzyde, met twee kleine, enkelvoudige',
zenuuwachtige, geleede, en in allerlei
richtingen beweegbaare fpri'eten o f
hoornen. Deszelfs bek is wyd ; zyne kaken
zyn met tanden gewapent , welke het dienen
om zynen prooi te vatten; zyn borftfchild is
gevoo rt, en eenigzins hairachtig ; zyn lichaam
-beftaat Hit twaalf ringen die aan elkan-
deren met leedjes gehecht, en aan de boven
zyde met vier witachtige vleugelen bedekt
"zyn, waar van de twee bovenfte grooter, en
meer zamen gevouwen zyn ; hy heeft zes
pooten die aan de borftvaftgehechtzyn,waar
van de twee achterfte meer lengte als de overige
hebben; iedere poot eindigt in een klaauw-
t je , dat de gedaante van een vifchangel heeft;
'zyne ftaart is gevorkt, wollig en doornach-
tig.D
it fooTt van Krekel, boud' zich in de huizen
op , en neemt zyn verblyf in de leeme
muuren , o f tuflchen de fteenen , in de gaa-
ten der fchoórfteenen, na by de haardfte'den,
ovens en fornuizen ; eindelyk in alle warme
plaatzen , alwaar men het geheele jaar door
groote vuuren ftookti hy zingt geftadig, voor
al des avonds en des nachts, uitgezondert wanneer
de koude zeer hevig is : hy gewend zich
aan-: het geraas, ’t geen de wilde Krekel niet
doet, die van alles verfchrikt. De Huiskrekel
ontwykt maar alleen het lich t, gelyk een
meenigte'andere Infe&en. Hy eet alles wat
hy naar fyn fmaak ontmoet ^ brood , meel,
vleefch , vet , en vruchten : het mannerje
zingt niaar alleen : zyn fcberp gefchreeüw
Tchynt een mëenigte lieden een onaangenaam
èn yerveelent geluit te zyn. Andere , en
'vooral het gemeene volk , fcheppen behaa-
gen in den zang der Krekel , en denken zelfs
dat zy het geluk in hunne huizen brengen. De
ouders boezemen hunne kinderen deze byge-
lovigheit in , welke de Krekels in de velden
opzoeken , om hen in de fchoorfteenen te
Èetteir; maar deze wilde Krekels zyn niet ge-
fchikt om in de fchoorfteenen te woonen ,
O o o 1 .zy