
p * E K S T E R . E K S T E R .
gefpikkelt omtrent de fchagten; de flaart,
die 'wigvormig is , heeft in ’t midden langer
vederen als aan de zyden: de pooten en nagelen
zyn zw a r t; eindelyk dezen vogel gelykt
zeer wel naar de kaauw, zoo men’er
het wit en de lengte van den flaart van uitzondert:
en Belonius zecht dat zoo het on-
derfle gedeelte en de hoeken der vleugelen
van den Ekfler niet wit waaren, men hem
naauwlyks van de kraai zou konnen onder-
fcheiden ; hy heeft de zelve gebaarden en
levenswyze.
De Ekfler is een-.zeer fhapachtige vogel die
eenige woorden kan leeren uitfpreken. Hy
maakt zynen nefl op de hoogfle en onbeklim-
baarfte bootnen, met de grootfle vernuftig-
heit, en bekleed denzelven aan alle zyde met
doornen, en laat maar een naauwe opejiing
over : zie wat Aldrovandus ’er van zecht.
Dezen vogel lecht tot ieder broedzel v y f o f
zes eyeren, én zomtyds acht, die met zwarte
vlakken bedekt zyn : hy voed zich met het
zelve aas als de kraai; hy werpt zich op de
muffchen , en andere kleine vogels welke hy
verflint. Men weet dat zynen verflindzuch-
tigen aart hem, niet alleen het vliegent wilt
doet vernielen, maar zelfs de jonge konynen
en haazen: hy zuigt mede de eyeren der andere
vogelen u it, ' en byzonder die der meer-
len , welkers nellen gewoonelyk open zyn.
D e Ekfler heeft dit byzonder , dat hy^ gewoonelyk
alle jaaren geduurende den ruityd
kaal word.
W y hebben gezecht dat den Ekfler zeer
fnapachtig is , vooral- wanneer men hem de
tongriem dóorfnyd, en in een kooi opge-
ïlooten houd: hy heeft niet minder vernuft,
wanneer hy in -’t wild v lie g t, als wanneer
hy opgeflooten is» Wanneer hy verzadigt is ,
verbergt hy het overige met véél lifligneit,
tot'dat hy weder honger krygt; hy fleelt
gaarne zilverwerk, en men moet zich voor
zyne- roofzucht wachten. Hy is van een
heete en geile gefleltenis : zyne liefdensbe-
dryven beginnen in de maand February, en
hy lecht in de lente: niets is vermakelyker
,als hem tegens de kraijen vergramt te zien o f
te^en andere roofvogels die zynen nefl naderen:
hy valt dezelve altoos aan en vervolgt
hen met een onophoudelyk gefchreeuw, tot
dat zy verre verwydert zyn :- zoo. men hem
vroegtydig zyn eerfte broedzel ontneemt,
zoo doet hy noch een tweede.
De'Ekfler gaat al huppelende Voort, en
beweegt zynen flaart onophoudelyk ; hy is
zoo flout dat hy uit de varkens bakken
koomt eeten; welke gewillig dulden dat hy
op hunnen rug koomt zitten om de luizen te
verflinden die hen kwellen.
Men leeft in de Epbemer: d'AHeni. Decur.
II. Arm. IV. append. :2it>. -een waarneming
die door Paullini aan een wyfjes Ekfler gedaan
is , die zeer gezond was, en alle maanden
by de nieuwe maan geduurende twee o f
drie dagen een vry groote menigte bloed Vaii
ondere loosden; waar by hy voegt, 'dat hy
zomtyds diergelyke maandelykfe zuiveringen
in de merriën , zeugen en fchapen opgemerkt
heeft; noch zecht h y dat een zyner
konflgenooten een Paauwin gezien heeft, die
.alle maanden, by het afgaan der maan, door
■ hen aars een flymachtig. ballétje loosden ,
-dat inwendig niets anders als een groote menigte
kleine zandkorreltjes behelsden die den
-vogel ingezwolgen had..
De naam Pica is aan den Ekfler niet byzonder,
zecht Lemery. Hy heeft ze gemeen
met eéh ziekte die. zomtyds de vrouwen o f
vryflers aantafl. Dit is , zecht h y , een verdorven
eetluft die haar aanfpoort om in ’t
geheim dingen te eeten die onbekwaam tot
voedzel zyn, en die haar zwaare verfloppin-
gen , bleekheit, enz- veroorzaken konnen.
Deze zyn kalk, houtskool, affchen, kry t,
wafch, peper , enz.
Het vleefch van den Ekfler is weinig tot
fpyze in gebruik, vermits het hart en taai is :
men maakt ’er alleen als van een vleeféhnat
gebruik van , ’t geen goed en voedzaam is.
De landlieden eeten de jongen met fmaak.
In de Geneeskonfl. werd den Ekller goed
gefchat tegen de vallende ziekte , razerny,
•zwaarmoedigheit1 en vooral tegen de zwak-
heit der oogen. Eenige Schryvers roemen
de Ekfler zeer h o o g , ’t.zy hy gebraden o f
gekookt gegeten word.
- De vreemde Ekfiers zyn, i . die van Ben-
gak.' Hy is niet grooter als het kbper-
wiekje. De natuurlyke inwoonders noemen
hem Dials-Birds, dat is té zeggen, Vogel van
den Zonnewyzer. s. De Ekfler van Mexiko,
dezen heeft een bult op den bek, en maakt
een klaaggelyk gefchreeuw ’t geen naar dat
der fpreeuwen gelykt. 3. De Braziliaanfche
Ekfler, zyne kleuren zyn fraai gefchakeert.
Zyne onderfle vederen zyn ka ttoen achtig»
Hy is geel Van het midden*'van den rug tot
aan den fluit. Eenige geven mede den naam
van Braziliaanfche Ekfler aan den • peper-
eeter,' ’t geen de Toucan is. Zie dit woort.
4. De Ekfler van de Anti lies : deze heeft
roode pooten en eep blaauwe hals, dio-met
een
E K S T E R S C H E L P . E L A N D .
eén witte kring 'omringt i s , en een witte
kuif op den kop ,- zyn fluit is geel. 5. De
Ekfler van ff-amaika: hy is voor een' gedeelte
zwart en het overige geel. Die van Louilia-
na is zeer fchoon zwart. Men zecht dat men
’er geheele-witte omtrent Spitsbergen ziet.
E K S T E R S C H E L P . Dezen naam
geeft men aanween eenfchelpigefehelp ^dat een
loprt van genavelde tol is , welkers rok een
■ witte grond met zwarte vlakken-heeft; dit
is-de Livon van de Heer Adanfon.
' E L A N D , Alce. Een dier van het ge-
flacht der Harten , en dat men voor de Alce
der Ouden houd.
J Den Eland is een viervoetig en gehoornt
dier, dat wild i s , de groote van een paart
heeft, en dé Noorderlyk-e Landfchappen be^
woont. - Men vint het in Rusland, Lithau-
wén , Pole , Zwede-, Lapland en Kanada;
'doch zeldzamer in déze laatfle vier landen;
maar vooral in Pruilen; Hy is meer als v y f
en een halve voet lang , van het einde.wanden
fnuit tot aai hef: begin van den flaart,
'die alleen twèe duimen lang is; zynen kop
;is zeer dik',’ zyne oogen fchitterende, zyne
lippen groot én dik, zyne tanden middelma-
rïg 5 zyné öoren . gelyken vry wel naar; die
van den Ezel in-lengte en breedte ;- zynen
buik is wyd ;g‘ëlyk: ■ dié' det koèijen:, •; zynen
'flaart is zeer klein , zyne poOtén zyn lang
en dun , zyn -voeten zwartachtig, en zyne
hoeven gefpleeten gelyk die dér offen; zyn
'hair is dónker geel:, dat met een afchverwig
graauw geméngt is , en vry wel in kleur naar
dat van een kameél - g e ly k t; echter, zecht
men dat de kleur volgens' de jaargetyden ver-
fchilt, dat zy des zomers bleeker al s des winters
is , het tegendeel van het geen men in
de damharten en andere-dieren-opmerkt. Dit
hair is drie duimen lang;., wanneer men hét
dóorfnyd, fchynt deszelfs middelfle gedeelte
, door eeri miecrofcoop befchouwt zyndë,
inwendig fponsaqhtig gelyk dé biezen. Vermits
dit hair veerkrachtig i s ,. zoo kan het
©m matraffen em zadels op te vullen gebruikt
worden. Dit dier moét zeer flerke en fle-
vige poptem hebben , yermits het met eenen
fehop het dier o f den jager ter aarde doet
florten die de floutheit heeft óm het te
naderen.. Hy heeft zulke 'vaïle pooten 'dat
hy op het ys met de uiterfle fnelheit voortloopt
zonder te vallen, dit fielt hem in flaat,
om de wolven .te ontwyken welke hem hier
op niet. volgen konnen». Zoo men gelooven.
■ E L A N D . 3TOJ
kan dat dit dier aan dé vallende ziekte onderhevig
is , zoo zal men echter niet mede
'geloöven w illen, dat, wanneer het door deze
ziekte aangetafl word, het zich weet te genezen
met zyn linker poot in zyn oor te brengen
, en dat den hoorn van dezen poo t, die
'Ungula alces genoemt word, een onfeilbaar
'geneesmiddel voor de vallende ziekte is , en
vooral wanneer men zecht dat een eenvou--
dige aanraking van dezen nagel, by wyze van
een ring, o f om den hals gedragen, deze
droevige kwaal geneefl: zoo hy van eenig
nut kan z y n , Zoo is het geraspt en ergens
in afgetrokken, om het vlugge zout dat hy
bevat.
De mannetjes Eland heeft alleen hoornen:
zy zyn gewoonelyk meer dan twee fpannen
breed , en konnen naauwlyks twee voeten
in lengte haaien. Men heeft Elands hoornen
gezien welke achtien o f twintig takjes hadden
die zoo uitgebreid en breed waaren, dat
’er twee' mannen te gelyk opzitten konden.
De Eland werpt zyne hoornen alle jaaren in
Febrüary af, de jeuking die hy ’er door gevoelt
doet hem den kop tegens een boom
wryven om '’ er zich van te ontflaan. H y
verkrygf flraks andere , die , wanneer zy
noch teder en kraakbeenig zyn , door een-
zacht en hairig vel bedekt worden dat hen
tegen de kbude bèfchermt tot dat zy de
"vereifchte' hardheit verkregen hebben ; in
de maand Auguflus is zyn kóp met nieuwe
' hoornen voorzien.
In de ontlèdiging van dit dier,, heeft menwaargenomen
dat dev pynappel klier in het
zelve een ongemeerie groote heeft, vermits
zy méér als drie lynén lang is , gelyk die
van den drommedaris. Deze waarneming is
gunflig aan die geene wélke , aan de ver-
rchillende' vorming van de werktuigen van
het bréih, de verfchillende werking van de
inwendige zinnen toefchryven ; want men
merkt op dat dé leeuwen, beeren, en andere
moedige^ en verflindende dieren , dit
dfél zoo klein hebben , dat het byna onzichtbaar
is , in plaats dat het zeer groot is
iri die welke bloohartig z y n , gelyk den
Eland. ; Men merkt mede op dat het werktuig
van den reuk- zeer uitgebreid in dit dier
is’,, het geen reden van de fynheit van deszelfs
reuk geeft..
Den Eland bemint de fchaduuwachtige en
vochtige plaatzen; hy voed zich met bladeren
en fchorzen der boomen en met mofch..
Deze dieren onthouden zich gewoonelyk
met troepen, by elkanderen , zy zwemmen
met: