
het ryk der planten als van dat der mineralen,
te laten ontbinden, Helt men ’er het Spaanfch
groen van te zamen , door middel van de
lchellen der uitgeperfle druiven en een grove
wyn, die hier toe bereid w o rd; deze lloffe
is van zeer groot gebruik in de Schilderkonft,
Verwkonft en Bontwerkery. Zie _de Befpie-
geling die ’er de Heer de Montes van gegeven
beeft in de Memorien van de Koninglyke Aha-
dëmie der Wetenfchappen van Paryu
Wanneer, men zich vergenoegt om het
Spaanfch groen in overgehaalde azyn optelossen,
en deze ontbinding, na dat zy doorge-
z y g t is , laat uitwaaflemen, zoo verkrygtmen
door middel van de kriflalfchieting het gedis-
teleerde Spaanfch groen, waar van men zich
in de Schilderkonft in mignatuur bedient om
groen te verwen.
Schoon een ieder van de gevaarlyke en ver-
fchrikkelyke uitwerkzelen van het Koper onderrecht
is wanneer het inwendig gebruikt
word, en dat men overal zich op het vervaardigen
van porcelein en aardewerk toe-
lecht, zoo raakt het koper echter noch niet
buiten gebruik: het is de gewoone lloffe van
welke men het grootfle gedeelte van onze
keukengereedschappen te zamen fielt. Het is
verwonderingswaardig wanneer men ziet met
welk eene geruflheit men noch een groot gedeelte
van onze fpyzen in vaten van dit metaal
bereid, en hoe meenigmaalen men zonder
eenige voorzorgen de dranken in deze vaten
doet, welke een doodelyk vergift in zich
bevatten, voor welk men zich dooreen dun
vertinzel bevryd» Zweede geeft ons een
voorbeeld van wysheit om nate volgen; want
Schoon het Koper een gefchenk wan de Natuur
aan dit gewefl is , en dap het een der
aanmerkflelykfle voorwerpen/ van deszelfs
koophandel uitmaakt, zooheeft deRegeering
echter het gebruik van dit metaal in de Gafl-
huizen en andere openbaare Geflichten ver-
booden welke van haar afhangen.
'K O P E R B L O E M E N , Flos cupri. De
Mineraalkundigen geven dezen naam aan de
kleine róode korlen van het maagde Koper:
z y noemen hen mede Glas van Koper.
K O P E R -H I E C H E M . Dezen naam
geven de Mynwerkers aan de kleine vuur-
fleenachtige korlen , die met. een groen be-
flrykzel bekleed z yn , en die men in een Soort
van gebladerden fleen vind: dit uitwerkzel is
het voortbrengzel van het koper dervuurfleenen
o f Pyrites, welke door het vitriool op-
geloflzyn» Zie P y r i t e s »
K O P E R - N I K K E L , dit is een arfent-
kale erts, die een koperachtige roode kleur
heeft, en die zomtyds, edoch toevallig, Ko-
balt bevat» Zie myne Nieuwe Mineraalkunde.
K O P E R R O E S T , zie S p a a n s c h
GROEN.
K O P E R R O O D , zie V i t r io o l *
K O R A A L , Corallum. Dit is een der
fchoonfle, dierbaarfle, en zonderlingfle zelf-
flandigheden welke de zee voortbrengt. Men
heeft het koraal voormaals voor een heefter
aangezien die in de zee w a f l; maar de wetenswaardige
ontdekkingen van den Heer Peis-
fonel, geven volkoomen redenen om te vermoeden
dat de koraalen voortbrengzelen van
Infe&en z yn , een Soort van celletjes , welke
door Polypuffen gevormt worden, zoo wel als
de madreporaas, de fleen ge waffen, en fpons-
gewaffen. ^Zie op het woord P o l y p ü s de
wonderbaare waarnemingen welke de Heer
Trembley op de zoetwater Polypuffen , gedaan
heeft» . ~ \
De Schikking en vorm van het Koraal, dat
naar een bladerloofe heefler gelykt ,kon niet
anders als tot dwaalingen aanleiding geeven ;
de flam , uit welke zylings takken voortkoo-
men, en het Soort van Schors met welke deze
heeflers bekleed-zyn , werken gezamentlyk
meede om dwalingen te veroorzaken» De
Heer de Marfigly , dezen grooten Waarnee-
mer van de natuurlyke voortbrengzelen der
Zee , dacht ’er zélfs bloemen aan te ontdekken
; maar het waaren de Polypuffen , be-
woonders van deze celletjes', welke zynevervoerde
verbeelding in bloemen veranderden.
Eenige door de hardheit van het koraal misleid
zynde, hebben het onder het getal der
fleenen geplaatfl; andere hebben gedacht dat
het een voortbrengzel van. een nederploffing
van zouten, aarde en andere grondbeginfelen
'was»
Het Koraal heeft geen wortelen : men vint
hetzelve zeer vafl aan de oppervlakte van verschillende,
lichaamen vaflgeheeht. Men heeft
. het pp walvifchbeenderen,, bekkeneelen, en
vleffchen gevonden ; edoch gemeenelyk zyn
zy - onder de uitflekken der rotzen in de holen
der zee geplaatfl, en zy.flaan altoos met
de kruinen nederwaarts. Deze lichaamen
dienen
dienen alleen tot fleunzels voor het koraal.
De flam Van het koraal is gewoonely^: met
takken bezet, en deszelfs dikte overtreft zeldzaam
een duim ; de grootfle hoogte tot welke
zy zich in de Adriatifche Zee verheffen,
en ’ t geen noch zeer zeldzaam is7 is een voet
©fiets meerder. Schoon de fleelen en tak-
ken doorgaans rond zyn , zoo ziet men ’er echter
zomtyds welke in het breede uitgefpreid,
en vierkant zyn. Het roode o f roosverwige
koraal is het gemeenfle : men vint dit in de
Middelandfehe-Zee: men heeft meede wit in
deze en in de Oofl-Zee. Wat den aart van
het zwarte, blaauwe, en groene koraal, enz.
en het in leedjes verdeelde koraal betreft. Zie
het artikel Steengewaffen, achter het woort
K o r a a l g ewa s s e n .
Wanneer men het tuigwerkelyke zamenflel
van het Koraal befchouwt, zoo merkt men
op, dat de fleng en de takken uit een aaneenschakeling
van kleine buisjes fchynen zamen-
geflelt te zyn , van welke verScheide byeen
ge voegt, en evenwydig met elkanderen groei-
•jen , en takken in verfchillende richtingen
vormen ; ’t geen veroorzaakt dat het koraal
naar eenige verfleende zee-heeflers gelykt.
Men merkt op, dat deze kleine buisjes,welke
met elkanderen voortkruipen, hunne richtingen
veranderen volgens de hinderpalen welke
zy in hunnen weg ontmoeten ; zooby voorbeeld,
zich een Schelp aan den flam o f takken
van het koraal vallhecht, zoo word zy altoos,
-gëheel o f voor een gedeelte, doordezelfflan-
-digheit van het koraal bedekt, Vermits deze
-buisjes uit een krytachtige floffe zyn zamen-
-geflelt die met de flymachtige zelfflandigheit
van de dieren die het koraal bewoonen , ge-
mengt is , zoo krimpen zy in , en worden hard,
naar mate dat derzelver bewoonders hen ver-
■ laten ; dat is te zeggen , dat de verfchillende
deeltjes uit welke zyzamengeflelt zyn , elkanderen
flerk aantrekken , en de hardheit van
•het marmer, benevens de eigenfchap verkry-
gen , om deszelfs glans door de polyfling te
bekoomen. De kleine buisjes die het uitwendige
omkleedzel van het koraal vormen-, hebben
een gedachtige kleur: deze zyn zoo.hard
niet als die geene welke meer in het midden
geplaatfl zj'n : men vint hen met een melkachtige
'floffe vervult ? die het teedere lichaam
der Polypen is»
Op het oogenblik dat men het Koraal uit
• de zee. ophaalt , ziet men dat het met een roo-
-de en meelachtige floffe bedekt is , die ’er de
Tchors van Schynt te z y n ; zy is geheel met
■S» D e e l *
flarswyze holligheden b e ze t; deze holligheden
bekoomen deze gedaante door de kiaauw-
tjes der Polypen. Wanneer men ’er hetmeel-
achtige omkleedzel van afneemt, zoo word
men gewaar dat deze flerretjes gemeenfehap
met de buisjes hebben welke ’er onder liggen,
en welke door de Polypen gevormt zyn,
die men als de Bouwmeeflers en bewoonders
van deze fchoone wooningen , befchouwen
kan. Men heeft redenen om te denken, dat
het Koraal op dezelve wy s, als de Schelpenen
de madrepooren , gevormt word. Zie op het
woort S ch e l p d ie r , het artikel van de vorming
der Schelpen yeu mede op het einde van het
woort K o r a a l g e w a s s e n .
Wanneer men een fluk Koraal in azyn , o f
Mever inrookende geeft van Salpeeter lecht,
die langzamerhand door zesdeelen water verzwakt
is , zoo word deszelfs kalkachtig gedeelte
opgelofl, de celletjes werden zeer zichtbaar,
en het vliesachtige blyft in zyn geheel;
dit bewyfl klaar dat het koraal deszelfs vorming,
aan dieren verfchuldigt is»
De Polypen die het K oraal bewoonen fchynen
veel overeenkomfl met de Zoet-water Po-
lypen te hebben» Zie dit woort, en dat van
P o l y p ü s .
Deze Infeóten zyn -wit, zacht, eenigzins
doorfchynende, en hunne armen vormen een
flar met acht flralen.; het zyn deze armen,
welke men voor de bladen der bloemen aangezien
heeft. Dit ‘alles kan men alleen in de
koraalèn opmerken, welke eerfl verfch ge-
v ift, en in zee-water bewaart zyn ; want op
de minfte beweging, krimpen zy zich in ,
door een fpeeling der deelen, welke naar die
der hoornen van de-flakken g e ly k t, en verbergen
zich in hunne celletjes. Deze Polypen
vermeenigvuldigen zich door eijeren ,
welke zich van hun lichaam affeheiden , en
by uitnementheit klein zyn; doorhunne zacht-
hèit hechten zy zichxaan de lichaamen v a fl,
op welke zy nedervallen. Zoo lang dit eerfle
celletje o f e i , van den Polypüs noch toege-
flooten is , zoo is alles in het zelve in een
zachter flaat; maar wanneer het zich geopent
heeft, zoo begint men -’er eenige harde plaatjes
in gewaar te worden , welke langzamerhand,
de waare zelfflandigheit van het koraal
aanneemen. Na mate- dat het groeit, vermeenigvuldigen
zich de Polypen , en vormen
zich nieuwe takfehietingen ; en na mate dat
de Polypen hunne eerfle wooning verlaten,
verkrygt het koraal dikte, hardheit, en zwaarte.
Om verder een oppervlakkig dcnkbeelt
-Gggg van