
en voor zich zelven u i t ; en zoo ras hy de
Polypus gewaar w o rd , zoo geeft hy een
fchreeuw om de Pinna-JMdrina te berichten
dat zy hare fluitfchelpen toefluit.
. D e Leeuwmier woont in het zand , drinkt
niet, vergenoegt zich met een gering voedzel,
verbergt zich in de aarde , uit vrees-voor de
vogelen; en onthoud zich in het middelpunt
van.een klein ho l, dat zy imdroogen beweegbaar
zand ujtgraaft, en de gedaante van een
omgekeerde kegel heeft. De mieren die over
den rand loopen, vallen in dit hol , en werden
den prooi van het dier, dat’er zyn fchuü-
plaats in heeft.
De Klopluisjes onthouden zich in hethout
en in de boeken ; zy koomen hier door de
gaatjes in ,. die de wormen gemaakt hebben,
en tikken als een zak horologie.
Men kan zonder verwondering den. vrees-
felyken, Haart der fcorpioenen niet befchou-
wen; en met. welke eene behendigheit zy hare
pooten in beweeging brengt, wanneer zy
zich verdeedigen w i l , o f vluchten moét.
De Plant-vloo , die zich met de. planten
voed , werd door zekere vliegen verflonden;
de langpoot vernielt deze vliegen:.de juffertjes
beoorloogen de langpooten , en déze zyn
het aas der.fpinn.ekoppen :..de waterv.loo, die
zjch.in.verdorven water onthoud, diènt_de
mug tot voedzel; deze zulks aan de kikvorfcb,
en z ,, de nachtvlinders-werden, door de vle-
dermuifen verflonden.
De Kakkerlakken van Surinamen , lóopen
des nachts door.de huizen, om aas te zoeken;
z y verflinden de fcboenen, de kleederen, het
vleefch ,.en vooral het brood, waar van zy
alleen de kruim eeten.. Dit dier ,. dat men
meede op Martiniqne heeft,; werd hierRavet
genoemt.;. heb knaagt meede het papier, de
boeken ,. de ichilderyen. en andere huisfiera-
den ; het bederft, door zynen drek en flank
alle de plaatzen , op welke het zyn verb'.yf
neemt: vermits het overal, vliegt, qn des nachts
noch meer als des daags ; zoo word het in de
webben der groote- fpjnnekoppen,gevangen.
Deze . vallen, op een verwóndefenswaardige
wyze op de kakkerlakken aan. ,,lboeijen hen
met haare draaden,en,zuigen hen in diervoe-
gc(n uit, dat wanneer zy hen verlaten, ’ér niets
als hun velen vleugelen overblyft; maar fchoon
deze geheel zyn , zoo zynzy echter zo o.droog
ais perkament..
iVoonplaatzen derlnfeBën,.
Eén,gedeelte .dér lufeftên, fterft iii hét bé- -
gin van den winter-; andere die een warmer
geflel hebben gelyk de byën en fpaanfche vliegen,
brengenden winterin.de fpleeten door,
Eenige leeven in benden onder .de aarde , en
eêten kruiden; andere leeven in de boflcben,
en eeten de bladeren der planten ,.. o f lee.-
ven eenzaam,, en zuigen.het bloed der.dieren
af, welke zy bewoonen ; liet geen ongetwy-
felt de verfchillende reuken voortbrengt die
zy verfpreiden. Op wat plaatzen vind men
geen.Infeéten-! men vint hen in de w o l, in de
kleederen , in de oude wafch , inbet papier,,
in de boeken, enz. het grootte gedeelte der
Gal-bifecten en Pro~Gall-Infeeten , van weL-
ke de duuring des leevens , op een. jaar bepaalt
is-, bewoonen gewoonelyk de verdee-
lingen der planten , die des winters overbly-
ven,.
Nuttigbed. der Injecten..
Schoon dit geflacht van dieren , algemeen
voor fchadelyk gehouden - word., zoo heeft
men ’er echter welke eenige ui tzondering verdienen:
tot deze behoort het Poolfche grein;
de Cochenielje. van Mexiko ; de. Kermes van
Langnedok ;. de byën , de zy wormen , de
fchelp viflehen , de ïnfeélen die. het koraal
voortbrengen,,zelfs de fch-aalviflehen, de in-
fecteii die. de gomlak verfchaffen, en verfchei-
de andere,, welkers foort van regeringsvorm,
huishouden , zeedenen vernuftigheit, demen-
fchen. in een meenigte gele gen the den , tot
voorbeelden kennén, ftrekken.
Wanneer men de naam van ieder Infect in
’t byzonder opflaat, zal men zien. dat eenige
fpinnen konnen, en twee fpinrokken hebben;
andere vervaardigen netten , en hebben hier
toe een fchietfpoel en-kluwentje t .men heeft
’er welke gebouwen van hout zamentellen-,
en twee kapmeffen hebben , om bout te kappen
: zy die van -wafch bouwen , .doen zien.-,,
dat hun werkhuis van Schrappers, leepels ere
truweelên voorzien is : verfcheide .hunner
hebben, bebalven de tong o.m .te fmaaken en te
lekken , en de fnui-t om tot een blaaspyp te
verftrekken, en een zaag om neder te vellen,
en de nyptangen met welke de kop gewapent
j s , nochlaan het einde van den Klaart een be-
weeggelyke. boor-, die gefchikt is om.te.door-
booren en uit te hollen.. Hunne fprieten o f
hoornen zyn zeer.fyne leeden , die bebalven
dat .zy,hunne oogen befchermen., hen voor
het gevaar. waarfchunwen ,. en hun den weg
in de duiflernis dóen vinden.. De beweegin-
gen van deze.kleine dieren , werden.,, noch
dOOE
door de grilligheit befluitrt, noch zyn geenzins
toevallig, zy hebben alle een volmaakte
order en Oogmerk,. en. ftrekken- alle tot het
doelwit waar toe de Natuur deze dieren ge-
fchapen heeft.
Wanneer de muggen haare eijeren in- verdorven
water, gelecht hebben zoo vertëeren
de wormen die ’er uit voortkoomen alle de
verdorven ftoffe die hetzelve bevat. Het ongedierte
vermeenigtvuldigt op een verbazende
wyze op de hoofden der fchorfte kinderen
,.maar dit.ftrekt hen totnut ;-om dat deze
de overtollige vochten verteeren. De Torren
verflinden, geduurende denzoomer, alle
de vochtigheit en lymerighëit van den drek
der yee-kudden: in diervoegen, dat ’er alleen
een ftof overblyft dat den wind over de velden
verfpreid , _’t geen een meer als middelmatig
voordeel is ;. want zonder dit, wel verre
dat deze-meft de planten vruchtbaar maken
zou , zoo zou ’er niets groeijen op- de. plaatzen
op welke zy gebracht wierd.
- Dit is de algemeene befchouwing die men
over de Hiftorie- van de Infedlen doen kan,
welkers beoeffening.die zoo verachtelyk inde
oogen van het gemeen is; de naamen van de
Geer, en Linmeus, alzoo beroemt in Zweede
gemaakt hééft,, als die vanReaumur in Vran-
keryk is. Lifter heeft zich met dezelve te be-
oeffenen, ontflerffelyk in Engeland gemaakt,
zoo ook Sïvammerdam in Holland, Frifib
in Duitfchland, en Redi in Italië.
. De Werken van Leeuwenhoek , Bradley,
Harvey ,. Needbam , Dsrbam , Malpbigius,
Lyonnet, Bonnet, enz, leeren, dat de infec-
ten, een der voornaamfte meefterflukken der
Natuur zyn...
Eminet in minimis maximus ipfe Deus, -
• S t , JO B S T R A A N E N , Lacbryma
-jobi, dit is een rietachtige plant die men in
de tuinen ,. en vooral op Kandia, in Syrië ,
en andere Oofterfche Landen , aankweekt:
zomtyds koomt zy hier natuurlyk voort, ’t
geen zy- in de koude landen , niet . doen - kan,
.Haare wortelen zyn veezelaehtig knoopach-
tig, en lang: haare bladeren gelyken- naar die
van het turk-fch kooren zy zyn een en een
halve voet lang: uit den fchoot van deze bladeren
koomen kleine voetfteeltjes voort, welke
ieder een knoop ondeffteunen die het be-
ginfel van de vrucht bevat : uit deze kn.oo-
pen koomen airen van bloemen voort welke
uit helmftyltjes beftaan , die in een kelk van
twee,doppen.zonder. baarden- beflooten zyn.
Deze bloemen zyn onvruchtbaar; want de
vruchtbeginzels groeijèn in de knoopen , en
worden ieder ,. een glad en blinkent zaad,
dat geelachtig voor zyne rypheit, en ro o fachtig
is wanneer bet ryp is ; het is zeer halt',
en heeft de. groote van een kleine erweet.
Dit zaad beflaat uit een harde en houtachtige
fehel, en -een meelachtige pit, dat met een fyn
vlies omwonden is: men eet dit zaad in.China;
J O K B O O M , W i e l b o o m , Carpinus;
Dit is een boom , die zeer gemeen in de bos-
fchen is. Wanneer hy aan de Natuur over-
gelaten word ,. heeft hy geen groote fchoon-
heit; hy fchynt oud en grys te z y n , wanneer
hy de helft van zyne jaaren bereikt heeft, en
verkrygt zeldzaam een bekwaame dikte. Dezen
boom is echter gedwee onder de hand van
den Hovenier, en is-een fieraad der tuinen,
’ t.zy totheggen o fluflbofchjes; hyfchietveel
kleine takken uit, welke alle met getande bladeren
bezetzyn, die een fchoone groene kleur
hebben, en een weinig geplooit z yn : hy draagt
op dezelve fte e l, mannelyke en vrouwelyke
bloemen ; dé mannelyke bloemen beftaan uit
helmftyltjes, en zyn als katjes gefchikt; de
vrouwelyke' bloemen vormen door haare za*
menvoeging aan een gemeen Heekje, eenfoort
van gefchubde airen. Onder iederën gefehub-
de air, is een ftamper geplaatft,-op welke een
foort van eironde en boekachtige noot volgt,
welke een amandel bevat. De Jokboom kan
gemakkelyk-door zaad vermeenigtvuldigt worden,
maar fpoediger door takken die in de aarde
gelecht worden; zoo men dit in den herfft
verricht, zoo hebben zy ten einde van een
jaar, wortelen genoeg:om verplant te konnen
worden. Het is niet voordeelig dat men de
kruinen der jonge Jokboomen afk ap t, die
men-ter diepte van vier duimen , in de aarde
plant, gelyk de Tuinlieden doen, wanneer de
plant Hecht ge wortelt', lang buiten de aarde
geweeft , en-in een kwaaden grond geplant
is : de goede planten moeten haare ge-
heele lengte behouden. De Jokboomen (kagen
vry wel in allerlei.foorten van gronden,
en hebben zelfs• het voordeel, dat zy in de
fchaduwe groeijen.- Vermits dit hout langzaam
groeit,.en zyn kroon te groot maakt,
dan dat den flam veel dikte zou verkrygen;
zoo is het voordeeliger dat men het als kap-
•hout, omtrent het vyftiende jaar afkapt. Het'
Jokboomen - hout -der boflehen is wit* en zeer
nart; hierom- gebruiken het de Draaijers en
andere werklieden meenigvuldig tot verfcheide
zaaken; en zelfs op plaatzen daar het ]pen-
S-ss 3_ houtt