
ter wanneer het gezouten is als wanneer het
verfch gegeten word : men vint eenige van
deze villenen die 40, 50 en zelfs 60 ponden
wegen. Zie de Werken van Red: en Rondelet.
D I L L E , shieihum , een plant welkers
Heel ter hoogte van een en een halve voet
■ opfehiet: haare bladeren gelyken na die der
Venkel , en hebben een fterke reuk: haare
bloemen zyn rooswys, en komen op de wyze
van zounefchermen op de toppen der ftee-
len voort; de kelk verandert in twee bleek-
geele zaden: den reuk van deze plant is een
weinig fterk, maar echter aangenaam en lie-
felyk: de bladeren zyn oplolïende ; de zaden
komen in de windbrekende klifteeren. Haare
bloemen behooren onder de vier windbrekende
bloemen, welke die der Kamomilkn,
Meliloten, Mater en Dille zyn.
D I S T E L S , een moeskruid dat door
zaad aangekweekt word, en van welke men
twee beroemde foorten h e e ft: te weten de
Diftels van Tours en de Spaanfche Diftels.
Deze Diftels zyn een foort van artifiokken,
van welke z y alleen door de ftevige ftekels
onderfcheiden zyn met welke de hoeken der
bladeren, en de fchubbeh der kelken gewapent
zyn. Wanneer de bladeren van deze plant
tot hunne groote gekomen z yn , zoo omkleed
men dezelve met ftroo, en men bedekt hen
ter hoogte van een voet met aarde , waar
door de uitwaafeming en den invloed der
lucht belet word, ’t geen hen malfch en blank
doet worden. Het zyn de blanke ribben
van deze plant, van welke men de dunne
bladerachtige randen affeheid, welke'men
'op de tafels onder de keurigfte gerechten
voordient. "
Men zaait het zaad der Diftels geduurende
de lente, ’t zy in de volle welbereide aarde,
o f op bedden., en men befproeit dezelve zorgvuldig.
D I S T E L V I N K , Carduelis. Een kleine
vogel die zeer aangenaam om zyne fchoo-
ne kleuren en zang. is. Men onderfcheid ze
in verfcheide foorten die men in Zweede,
Lapland, Ingermanland, en.zelfs in Amerika
vind. Déze kleine vogel, die Diftelvink
genaamt word, om dat men hem gewoonelyk
'■ in de diftels, en doornen z ie t, en dat hy
yoor een gedeelte van. derzelver zaad leeft ,
is veel kleinder als de vink, en ten naaften
i y zoo groot als de mees. Zyn. vederen z y n .
op een bevallige wyze gefchakeert: hy heeft
voor op dé kop en borft roode vlakken; het
opperfte gedeelte van den kop is zwart, en
de zyden van den zelven zyn w i t , de vleugelen
zwart met wit -gemengelt : men ziet
hier en daar een geele ftreep doof de groote
pennen verfpreid. De hals en borft van het
mannetje .is veel zwarter , en zyn kop veel
langer als die van het wyfje.
De Diftelvinken maken hunne neften in de
ftruiken en heetten;, zy leggen zes o f zeven
■ eyeren, en broeden drie malen in het jaar;
in M e y , Juny en Auguftus: dit laatfte broed-
zel is het befte. De Diftelvinken leventot
twintig jaaren; hoe jonger zy z y n , hoe be-
tèr men dezelve in een kooi opvoeden kan;
hunnen zang is zeer aangenaam : wanneer
men hen by een Vlasvink, fysje o f baftaart
nachtegaal hangt, zoo word hunnen zang
afgebroken, en vormt door de mengeling
een aangenaam vogel concert. Eenige Vo-
gellaars paaren , met oogmerk om verfchil-
-lcndc foorten te bekomen , een mannetjes
Diftelvink mét ,een wyfj.es Kanarievogel;
wel ras brengen zy een baftaart vogel voort.
De wilde en tamme Diftelvinken maken hunne
neften van mos, en w o l , en bekleeden
dezelven inwendig met allerlei foorten. van
hair: men voed. dezelve in de kooyen gelyk
de fysjes op.
Aan de Kaap de Goede Hoop onderfcheid
men een fraije Diftelvink , die des zomers
graauw is, en zwart met hoog rood gemengt
in den winter ; hy ftelt zyn neft van kattoén
te zamen , en hy verdeelt dezelve in twee
vertrekken, het wyfje bewoond het onderftc
gedeelte,, en het mannetje de tweede verdieping
^
D O C H T E R , zie M a n .
D O D - A A R S , zie D ronte.
D O G . Dit is een hond van het groote
fo o r t, welke men ligtelyk tam maakt, en
van welke men zich bedient om de huizen te
bewaken, o f om tegen de ftieren en andere
wilde dieren te vechten; men noemt de Doggen
van het kleine foort fleen Doggen. Zie
deze woorden op het artikel Hond.
D O G L IN G E . Dit is een foort van
Wa lvifch , die men alleen in de baai van
Qualhoc, afhankelyk van de Eilanden Ferpë,
vind, alwaar men de fchoónfte Walviflchen
vangt. Zie op het woon W a l v i s c h . De
De Doglinge heeft dit byzonder, dat niet
«Heen zyn vleefch maar zelfs zyn fpek.van
een kwade fmaak is ; en zoo ’er iemand van
a t , zou dit fpek door. de poriën der huit,
met het vocht dat door dezelve uitwazemt,
doordringen, en aan het hemt een geele kleur
en viezen reuk mededeelen : dit vet is zoo
doprdringent, dat het uit de vaten zypelt in
welke men het-doet: de Viflchers,maken ook
weinig werk van dezen Walvifch.
D O K K E B L A D E R S , zie P e s t e -
LENTIE-WORTEL.
D O L - A P P E L of A ljjercame,' dit
is den na'am van een zeedier, dat eenige over-
eenkomft met de vrucht van de volgende plant
heeft.
D O L - A P P E L , Lpepperjicon. Dit is een
plant die pen fterken en onaangenamen reuk
heeft: men kweekt dezelve in de tuinen in
vette en vochtige aarde aan. Verfcheide
Kruidkimdigen hebben dezelve onder de foorten
der Nachtfchadégeplaatft; maar de Heer
Tournefort vind ’er een groot verfchil in, om
dat haare vrucht in verfcheide afdeelingen
gefcheiden is , en die der Nachtfchade met.
Haaren wortel is vezelachtig: hy fchiet ftee-
len uit die vier o f v y f voeten lang zyn, deze
zyn wollig , zw ak , inwendig hól , takkig,
zich krommende en op de aarde nederbuigen-
de, en met een meenigte bladeren bezet, die
aan de randen ingefneden, fpits, zacht, een
weinig wollig en van een bleekgroene kleur
zyn: haare bloemen zyn kleine roosjes,, en
komen tuflehen de bladeren der takken voort,
en zyn met'tien o f twaalf by een gefchikt;.
z y zyn geel, en aan fte'ekjes gehecht die ieder
naby de bloem een knoop hebben: op
deze bloemen volgt een vracht die zoo groot
als een kleine appel.is, deze is rond, glad,
blinkende, zacht in ’ c aanraken, week, vlee-
. z ig , van een geele roodachtige kleur, rins-
achtig , goed om te eeten, en inwendig in
. verfcheide deden gefcheiden,. die verfcheide
.ronde, platachtige en gedachtige zaden bevatten.
De Italianen eeten deze vracht by wyze
van faladc, gelyk wyde Komkommercn doen:
Tiet fap van deze plant is nuttig tegens de
. ontftekingen der oogen, eu om den vloed te
fluiten., 1 ,
. D O L L E - A P P E L S , Melongena. Een
pUrit van welke men verfcheide foorten heeft.
. L D eel,
35?
W y zullen alleen die foorten befchryven
welke het meeft in gebruik z yn , ’ t zy in de
Keuken, ’t zy in de Geneeskonft; de andere
zyn maar alleen planten van enkele liefheb-
bery.
De Gemeene D o l l e - a p p e l s , Melongena
fruSta oblongo, deze heeft een vezel-
achtige Wortel, en fchiet doorgaans een enkele
tteel uit, en die omtrent een voet hoog
i s , de dikte van een vinger heeft, rond,
roodachtig, getakt, en met een wol bezet
is , die niet kleverig is. Haare bladeren zyn
zeer breed, gelyken vry wel naar die van den
eikenboom , zyn groen, aan de randen ge-
piopit, en met een meelachtig fto f bedekt.
Haare bloemen zyn kleine roosjes met v y f
punten, van een witte o f violette kleur, die
door kelken onderfteunt wórden welke met
punten gehéél bedekt, en in v y f puntige afdeelingen
gefcheiden z yn : op deze bloemen-
volgen, langwerpige vruchten,. die grooter als
een P i , v aft, glad , van een groenachtige
purpere kleur, zacht in ’ t aanraken, én met
een wit vleefch vervult zyn, dat met fap vervult
Is, en witachtige zaaden bevat, die plat
zyn , en veeltyds de gedaante van een kleine
nier hebben.
Men heeft 'een ander foort van Dolle-appels,
welkers vracht gebochelt en krom is ,
en eenigzi ns de gedaante van een komkommer
heeft, haare kleur is g e e l, afchverwig
o f purperachtig.
De Heer Tournefort onderfcheid dit foort
van plant van de Moriljés, door haare vrucht,
die vaft, vleezig, en zonder holligheden is ;
in plaats dat die der Moriljés zacht en vol
fap is'.
In warme landen, en byzonder in de zui-
delykc Landfehappen. van Vrankryk, eet men
deze vrachten als falade, o f gekookt op de
wyze van'komkommers. De Inwoonders
van de Antillifche Eilanden koken deze
vruchten mede wannéér zy dezelve gefchilt
hebben ; vervolgens fnyden zy dezelve aan
ftukken, en eeten zé met olie en peper. Elders
legt men ze in azyn in, om haar op de
wyze van falade te eeten, gelyk de kleine
ingelegde komkommertj.es. In Egypte, zecht
Belon, braad men ze onder den aflehen, o f
kookt -haar in water, en dient ze dagelyks op
de tafels voor.
Schoon het gebruik der Doile-appels niét
gevaarlyk fchynt, zoo maakt men ’ er hier
zeldzaam anders als. uitwendig in de Geneeskonft
gebruik van, in verzachtende en oplos-
K k fende