
men. >tot de. Zee behoort Rebben,. en -dat zy
voormaals moeten gedient hebben to t' woon-
plaatzen voor dieren, o f dat het planten zyn,
die ,in deze hooftfte.f ^ecke-Aien hebben.
Men kan niet ontveinzen, dat deze verzameling
van ftoffe, die vvy .alleen op óen
kleine diepte kennen, het .gevolg is van een
groote1 omwenteling, d ié , .de‘©vereenftem-
ming o f liever de zamenftelling der oude'
Weerelt verandert heeft, en ter zelfder tyd
te kennen geeft, dat de Aarde, o f ten min-
ite haar oppervlak op een. verbazende wyze
geleden heeft: zie daar de- eindpaal tot welke
onze kundigheden reiken, en by welke
de fakkel der klaarblykelykheit zich uitdooft..
Ik beroep my op de verfcheidenheit en
tegenftrydigheit der gevoelens volgens de
eene ,, hebben de byzondere overftroomin-
gen alles gedaan.: volgens anderen, is het
een algemeene overftrooming die deze veranderingen
veroorzaakt heeft ; . o f , zoö als
zomaudge Natuuronderzoekers willen, heeft
de zee , die haare tuigwerkélyke Avetten
h e e ft, met van zekere plaatzen te rug*- te
wyken om andere intezwelgen, de oevers
van het vafteland langzaamerhand afgeknaagt,,
en in haaren boezem gefleept het geen zy
van de eenvoudige, en gelykflachtige Aarde.
heeft afgefcheurt, om een andere nieuwe
grove en zaamgeftelde voorttebrengen..
Anderen hebben weder hunnen toevlucht,
'genomen tot oorzaken die geweldiger ehVei—
Ichrikkelyker in haare uitwerkzelen zyn ;
z y ontfteken de aarde tot in haai’ middelpunt;
zy doen.met het vuur, het water en de lucht
medewerken , die in.deze onderaardfche hooien
beftoten zyn.,.
Alle deze ontroerde en - tegen elkknderen-
worftelende hooftftoffen, verwyderen, h effen
op, en werpen alles Om , verfpreiden-de
zee en haare inwoonders-, Averpen bergen in
de lucht , en voeren dezelve verre heen,
graven valeiem, en^ vullen de holen met ge—
denkteekenen die: vreemd aan-de ingewanden
der aarde zyn,. en vormen in de verwarring
een foort van - regelmatigheid E.en doorluchtig
Schryver van onzen ty d ,. weinig
voldaan zynde- over ' alle deze veronderftel-
lingen, opent den boezem der Aarde niet ^
maar hy roept van het uiterfte van onzen
draaikolk een vuurkloot ,. die de geheele-
aarde met een vuurftroom. moet bedekken..
Zie daar haar ontftoken, fn glas verandert
en geheel ontaart; vervolgens koomt de z e e ,
«ft. *1 gpeö. de komeet in een oogenblik begonnen
h e e f t , Voleindigen de wateren itti
een oneindig .getal eeuwen, die zich in de:
eeuwigheit verliezen.
• Eenige die. minder A^erwonderaars zyn van
dit fdiielyke verfchynzel , als o ver‘den ver-
hevenen en Routen'geeft : die het zelve heeft
uitgedacht, ftellcn voor -de eenigè oorzaak
van alle. de 'omwentelingen, die op ; onzen,
kloot gebeurt zyn , en noch dagelyks voorvallen,
de knikking van. den. as.. Dit middel
alleen, zeggen zy , is. genoeg geweeft
om ’er het algemeene zam^nftel,. en vooral-
de uitwendige gedaante, van te veranderen.
Anderen -willen dat onzen kloo t,, voor dat
de fcheiding van deszelfs deelen gefchieden,
een ontbonden, o f doórweekte Aarde Avas,
die in een. onmeetbare verzameling van water
dreef. Op het bevel van den Schepper,
fchikten deze Aarde zich. in evenwydige en
horizontale.lagem,. het water begaf zich voor
een gedeelte;- in. de z e e , in de meeren, en
voor een gedeelte naar den afgrond die men.
in- middelpunt van onzen klöóyplaatft : de
doorweekte en ncdergeplofte Aarde droogde
wel ras, en wiert hard door lengte van tyd,
en veranderde in- vlaktens valeien, recht--
lynige klaoven , en bergen , die . w y tan sa
noch zien;.
Wrflhon y die dë zondvloed^ alleen be—
fchouwt als een-der voornaamfte - oorzaken ,
van de verplaatzing den lichaamen, doet de_-
uitwerking van. de drukking op de zeën met
dit verfchynzel medewerken-, die dan eens;
door een komeet,, dan weder dooreen water—
pylaar veroorzaakt word, die deze zeën uit
haare oevers; deet wykeii: als, dan, wierden,
de weezens,!die ’er hun verblyf in hadden,.
als door. een natuurlyke wet genoodzaakt,
om haar te volgen , en kregen de doonveek--
te landen tot een nieuwe verblyfplaats; de
langzaame te rug wyking. der Avateren, veroorzaakte
nieuwe meeren en nieuwe zeën,
en; liet de noch weeke Aarde nieuwe in—
woohdèrs; maar de opdfooging en hard wording
der Aarde deet hen omkomen, .en dolf
hen als in een eeuwig graf:-dit is,..volgens
zyn gevoelen , den oorfprong van de zee—
fchepzels die men in de Aarde vind.:
Eindëlyk, eenige Schryvers die veel omzichtiger
in hunne ftellingen zyn , zeggen-
dat de Aarde zoo als w y dezelve zien,
door den Schepper is voortgebracht, en zoo-
w y in dezelve lichaamen ontdekken:, die ge—
lykvormig zyn aan die welke inden Oceaan
zwemmen, zulks is om dat den Opperheer,,
die alles gefchapen heeft, behagen heeft gefchept
om dit foort van overeenkomft tus-
ifchen zyne verfchillende werken te ftellen.
Welke zydë zal men kiezen in ’t midden
wan alle deze gevoelens? Die van Plinius,
welke ’er geen koos , o f die van eenige Natuuronderzoekers
, als Woodivard y Scheuch-
zer, Leihnifz, Burnet, Newton, Bertrmd,
en Lazarro-Mo.ro,, die aan de algemeenheit
van den zondvloed de gedenkte©kenen toe-
fchryven , die de bergen, en andere deelen
wan de Aarde bevatten, in een woort, den
tegenwoordigen ftaat vanvonzen k lo o t,, en
die willen dat de Aarde gefchapen is om dat
den menfch deszelfs bezitting, genieten zou,
en niet óm dat hy deszelfs vorming zou na-
fpooren?
De bekwame vertaler' van Lehman , en
verfcheide andere nuttige werken, merkt
met oordeel aan, dat de Bybel niets zecht
dat de gevoelens der Natuuronderzoekers bepaalt
over de natuurlyke oorzaken die den
zondvloed, o f de natuurlyke beweging der
-zee, 'en dén ftilftant der Avateren op de aarde
, o f andere oorzaken , hebben konnen
•uitwerken; en w y denken met hem dat dit
«en. vraag is die den Schepper der Natuur
•aan onze onderzoekingen heeft overgelaten.
Wy hebben gezecht dat .het vafté land dat
w y bewoonen, op iedere voetftap niets anders;':
als óverblyfzels .en puinhoop en vertoont
•: op hef gezicht- der merkbare, voet-
flappen van, omwentelingen, en vooral van
overftroomingen , fchynt niets- natuurely-
-kers , by den eerften opflag, van het oog,
•als eenvoudig zynen'toevlucht te nemen tot
het grootfte , oudfte, en algemeenfte onheil,
van h Avelk in de Hiftorien gewag gemaakt
wort; echter hebben z y , die zich aan
-deze fchynbaarheit gehouden hebben, alle
•de omftandigheden van her verfchynzel niet
Wel gewogen om te verklaren. Indien men
maar eenige Avaarnemingen gedaan heeft,
zoo zal men overtuigt blyven dat de mee-
nigte der lagen van de. Aarde, de verfchillende
zelfftandigheden die zy bevatten , en
de evenwydigheit die zy vry ftandvaftig onderling
beAVaren -, de .vreedzame arbeid van
'verfcheide eeuwen is, en niet alleen het uit-
werkzel van een geweldige , fnelle, voor-
by gaan de, en in haare werking verontrufte
'oorzaak.
De oiiWeders, de minder algemeene re-
. gens-, hebben merkbare veranderingen uitge*
w e rk t, zonder zich over de geheele- Aarde
uittebreiden. Men ontdekt dagelyks met
•verwondering kalkachtige rotzeil , pleiftergroeven,
yzer- en kopermyiien , die met
gemak verteert, en als ontbonden zyn door
de ontroeringen der wateren : dit brengt in
weinig jaaren klooven in de rotzen, hooien,
onderaardfche doolhoven, modderpoelen en
afgronden voort; doch de vergruisde o f ontbonden
ftoffe, die in de holligheden neder-
ftorten, verzamelen zich in de gedaante A^ah
een droeffem , en veranderen wel ras in tuf-
fteenen ; inplantingen , dropfteenen , zanden,
enz.; is het dus mogelyk om het tyd-
merk van den aanwas van een meenigte berg-
groeven van kalkfteenen en zandfteenen, enz.
te bepalen. De dropfteenen alleen, die wy
zeggen dat door de waterzypelingen in de
bergholen yoörtgebracht worden , zyn ; genoeg
om hier een voorheek van te geven.
Het is mede op dezelve Avyze dat den uit-
wendigen aardkorft in gedaante en eigen-
fchappen verandert : de affpoelingen , met
geftadig de kruinen en omtrekken der hooge
bergen,, van hunnen korft van vruchtbaare o f
fponsachtige aarde te ontblooten, doen den
fteenklomp van dezelve tè voorfchyn. komen;
dit zyn kaale en onvruchtbare rotzen;
maar de voeten van deze bergen, die geftadig;
uitgebreid worden, bevatten nieuwe lagen
aarde, die min o f meer aan een verbon-.
den en hard z y n :-('een zonderling verfchynz
e l, dat , om dit in ’t voorhygaan te zeggen ,
duidelyk, bewyft dat . de bergen in hunne
hoogte afnemen, en zich aan hunne voeten
uitbreiden , zonder ; echter niet minder het
valfche ftelzel te vernietigen van de merk^
bare^ en algemeene aanwafch der Aarde.)
Dezé zelfde affpoelingen doen de rivieren,
vloeden en meeren uit derzelver oevers
wyken, en de Landen overftroomen, welkers
oppervlakte wel ras doorweekt, en met
het water naar zee .gefpoelt wort. Zie daar
mede noch een der oorzaken van de voort-
koming en toeneming van een foort van eilanden
en zandbanken, die -zomtyds op een
geringe afftant werden Voortgebracht ,* van
de plaats op welke twee rivieren- zich met
elkanderen vereenigen: in .een woort, men
befpeurt .overal dat de ongelykheden van den
Aardkloot geen .andere oorzaken hebben als
die van de bewegingen van het Avater der
zee , en de onderaardfche uitbarftingeii. Na
h e t geen w y van de bergen gezecht hebben,
zoo is het klaar, dat de ftroomen die in den
beginnen deze ongelykheden gevolgt hebben,
dezè o vereenftemming veroorzaakt hebben
van de uitspringende hoeken, welke tegen
de iiiAvykende -hoeken overftaan.
'Q 2 Voe