
gefchenken van B é te l, die zy in, een zyde
beurs aanbieden. Men durft tegen geen man
van aanzien fpreken , zonder Betel in den
mond te hebben. De vrouwen, en vooral
de galante vrouwen , maken veel gebruik
van dit kruid, en befchouwen het als een
'ft'erk aanlokzel voor de liefde. Men kaauwt
Betel geduurende de bezoeken ; men houd
dezelve in de hand; men bied dezelve elkan-
deren onder het begroeten op ieder uur van
den dach aan, gelyk in Europa de fnuifta-
bak. Het fterk gebruik dat de Indianen van
de Betel maken, verderft vroegtydig hunne
tanden,
B E T O N I E , Bètonica. Dezeplantfchiet
vierkante fteelen, ter hoogte van een en een
halve v o e t, uit. Haare hladeren zyn dónker
groen, in ’t ronde getant, van een ipécery-
achtigen 'reuk,- en beurtelings geplaatft, zy
laaien tuiichen beide aan de fteeien veel open
plaats. De- bloemen zyn bek o f pypsgewys,
purperachtig en in airen gefchikt.
De bladeren en bloemen van deze plant
zyh van veel gebruik in de Geneeskonft: zy
zyn afzettende , Ontbindende, hooftverfter-
kende en wondheelende. Het afkookzel van
dezelve is nuttig tegen de hooftpyn en ver-
doóvingeh der leden: men wil dat verichei-
de lieden van de jicht genezen zyn door het
'geftadig gebruik van de bladeren en bloemen
der Betonie, gepaart met een gematigde le-
venswys.
De fyne en ruikende deelen die zich- uit
deze plant opheifen, wanneer Zy groen is ,
zyn zoo vlug, dat men zecht dat de Tuinlieden
, die de Betonie plukken, in zeker-
voegen dronken worden en waggelende gaan,
éven als o f z y w-yn gedronken hadden.
De wortelen der Betonie verwekken, onder
en bóven ohtlafting , welk uitw'erkzel
veel verfchilt van dat der bladeren en bloemen
; dit bewyil dat de verfchillende deelen
‘van dezelve plant verfchillende krachten bezitten
konnen, volgens den aart der zappen
die zy bevatten , en volgens het onderfcheid
van het tuigwerkelyk geitel.,
B E T R A M , Pyrethrum. Men vint in
de Drogift winkels twee o f drie foorten van
wortelen onder den haam van Betram of'
‘Bertram. . De eerfte heeft de lengte en dikte
van den vinger, is gerimpelt, van eên gryze
kleur , uitwendig rosachtig, 'inwendig wit--
achtig, met eenige vezelen bezet, van een
z?er fcherpen- en. brandende finaak.:. men,
brengt dén zelven gedroogt van Tunis ,■ hy
heeft geen reuk. Breyn zecht dat dit de
wortel van de Koe-oogén van Creta is,
Bupbthalum Creticum , een-foort van plant
die naar de Kamille gelykt; haare bladeren
zyn gelyk der Venkel ingëfneden eri gely-
ken naar dié der peen : haare fteeien zyn
een voet hoog, en dragen óp hunne-toppen
breéde geftreepte bloemen, die Veel over-
eënkoffllt hebben met die der Koe-oogen
van de A lp en , een foort van vleeskleurige
madelieven. Op deze bloemen volgen een
groote meenigte platte purperachtige zaden ;
deze zaden dienen om de plant alle jaaren
op nieuw in de tuinen aan te kweeken , in
welke dezelve zeer begeert worden, om dat
haare bloemen byna den. geheelen zomer
duuren. De Heer Sh'avü zecht dat men een
groote meenigte van deze wortelen naar Con-
ftantinopelen en Groot Cairo brengt, en
dat wanneer hy geconfyt is , men hem voor
de fmerten der tanden kaauwt,- en voor de
pyn der borft e e t : deze plant is zeer bevallig.
De andere Betram- wortel koomt voort
van een foort van Madelieven van de Kanarie
fche Eilanden, Leucantheum Canarien-
. fe :■ deze wortel is witaehtig, zoo dik niet
als den vorigen, houtachtig en minder heet.
Hy fchiet fteeien ter hoogte van een voet
en hooger; zy zyn getakt , met bladeren
bezet die naar die der kamillen gelyken, en
van een blaauwe op het zeegroen trekkende
' k leu r ; aan het einde der takken , komen
kleine bladerlooze fteéltjes te voorfchyn,
die aan hunne toppen bloemen dragen die
uit witte halve bloempjes,, die om.een.fchyf
van geele bloempjes geplaatft. zyn,.. zamen-
geftelt zyn: alle de zaden zyn platachtig en
aan beide zyden, met een fnydent blaadje
bézet.
Men geeft in Vrankryk de naam van Pied
d’Alexandre, f .Alexanders voet) aan een wilde
zonnefchermige Betram, welkers wortel
een halve voet lang, en aan deszelfs top
vézelachtig gelyk de Beerwortel is. De
Franfchen bekomen dezelve in boffen uit
Holland en verfcheide andere Landen, deszelfs
bloemen zyn zonnefch.erm.wys en van
een bleeke kleur.
De wortel van het eerfte foort van Betram
heeft meer kracht en deugt als de andere;
de Azynmakérs gebruiken dezelve in
de inmengzels van hunnen azyn.. Wanneer
men dezen wortel kaauwt, geeft hy ras een-
fcherpen. en geweldigen fraaak.van.zich. d ie•
*le fpeekzei vaatjes opent: hierom is het
een zeer krachtig hulpmiddel tegen de kwa»
Jen der tanden die uit verftoppingen en zinkings
ontftaah: het is, mede een zeer goed
geneesmiddel; tegen de flaapzucht en de beroerte
der. tong, zoo groot is deszelfs kracht
óm de zenuwen te prikkelen.
B E U K E B O O M , B o e k ê b ö o m , Fa*
gus. Dit is, een der fchoonfte en grootfte
boomen welke de Boffchen verfieren. Het
fchynt dat men maar een foort van dezelve
heeft, fchopn zommige twee foorten onder-
fcheiden; te weten de witte o f berg Beuke,
en de roode o f de Beuke der vlaktens. Z y
veftigen hun gevoelen op het verfchil van
de kleur der fchorfen; doch dit is een onderfcheid
, op welk men zyn' gevoelen niet
gronden kan , want de boomen verfchilïen
zomtyds in kleur door hunnen ftant; door
de meer o f min vryheit met welke de lucht
om hunne ftammen rondvloeijen kan, o f volgens
den aart van de grond die hen Voortbrengt*
Den invloed van den dampkring is
zoo aanmerkelyk ,• dat de Boomkweekers
opmerken dat de kleur van de fchorfen der
Boomen, die zy uit hunne kweekeryen buiten
de fteden, in de tuinen binnen dezelve
overbrengen, geheel verandert*
. De Beuken brengen, twee foorten vail bloemen
voort; mapnelyke en Vrouwelyke: de
ïnami.dyke zyn uit ftampertjes zamengeftelt,
en maken, door hunne zatnenvoeging * een
rondachtig katje u i t d e vrouwelyke Moe»
men die men aan den zelven fteel vint, be»
ftaan uit een kelk, in welke een vruchtbuis
geplaatft is* Deze kelk o f vruchtbeginfel
verandert in een doornachtige vrucht, die
zoo hard als leder, en aaïi vier zyden ver»
heven, is , zy bevat vier driehoekige zaden,
die Beuke-eikels o f Bcuke-pitten genaamt
worden, welkers pit wit is. De bladeren
van dezen boom zyn veel kleinder als die
Van den Kweeboom, van een fchoon Min*
kent groen, dun en zacht in ’t aanraken, en
beurtelings aan de takken gefchikt: zy zyn
zeer valt van zelfftandigheit, f i geen veroorzaakt
dat zy zeldzaam door de infeften
aangetaft worden. Deze boom heeft in 't
algemeen een fchoone gedaante, ’t geen hem
zeer gefchikt doet zyn om ’er wandellanen
en andere tuinfieraden van aanteleggen, welke
in den herfft noch een fraai groen behouden
: vermits hy in het groeijen verfchillende
gedaantens aannemen kan, zoo is hy niet
Hinder als de joklyoomen bekwaam tot heggen
enz* zyn fchors is doorgaans glad en
witachtig. Deze boom, die van zeer veel
Ujjl is., groeit yry,wel in allerlei foorten van
gronden, maar meer o f min fpoedig,. naar
dat de grond, hem voordeeliger is. In ’t algemeen
groeijen de Beunen veel fpoediger,
en werden veel grooter in een lichte en
Vochtige aarde ; hy groeit zelfs in zuiver
zand, mits het vochtig, is. Men ziet dezelv
e ,, zecht Ellis , mede in krytaphtige, fteen-
achtige en kleiaardige gronden Hagen, mits
nj.en hen tot hagen plant. Schoon, de Beuken.
een. hard hout. verfchaffen, groeijen zy
echter fpoedig , zelfs tweemalen fpoediger
als de Eiken:. dit is een opmeikenswaardige
zaak, want men merkt in ’t algemeen op,
dat ’er een overeenkomft is tuiichen de duu-
ring van den aanwas,, en de haidheit van het
hout* Dezen boom groeit langzaam geduurende
de eërfte twintig, jaaren ; hy groeit
vervolgens eens zoo fpoedig, tot omtrent
den ouderdom van zeftig jaaren, wanneer hy
begint aftenemen: fchoon hy uitwendig noch
eenige jaaren in groote toeneemt, zoo begint
hy echter inwendig te vergaan*
. Den aart en hoedanigheit der Beuken verfchilt
, gelyk die der andere boomen, volgens
den aart der gronden.
_ Hierom is het, volgens, de waarnemingen
die in .een Memorie van het. Geno,pdfchap tot
aankweeking van den Landbouw van Bern,
zyn ingevoegt, dat alle boomen die op ruu-
w e , en drooge plaatzen , en, in een vrye
koude lucht groeijen, een v a i l , droog,
buigzaam en hard hout hebben ; maar die
welke in een vette, vochtige en laage aarde,
en in een dikke en vochtige lucht groeijen ,
een v e t , dik en fponsachtig hout hebben ,
9t geen niet duurzaam, meer aan verderf onderworpen
is en minder geacht wort.
Wanneer men een Bofch van Beuken w il
aanreggen,. zoo kan men zulks doen met de
Beuk-pitten te -zaaijen , dat het zaad der
Beuken is , na dat men alvoorens de voorzorg
gebruikt heeft om .dezelve in ’t water
dat uit de mifthoopen zakt, te weeken, dat
dezelve een onaangename fmaak mededeelt,
en belet dat zy door de veldmuizen niet gegeten
worden. Men bereid de aarde door
de p lo eg ; en men zaait de Boek-pitten te
gelyk- met garft o f haver, die aan de jonge
planten de noodige fchaduwe verfchaft, en
den Aankweeker een belooning voor zyne
moeite en arbeid oplevert. Men kan mede
Beukeboffchen aanleggen door middel vast
jonge planten die men lichtelyk in de Bós-
Ö 2 fchen