
De Leeuw-Mier le e r t, hoeveel gedult en
l i f t , ’er tot het beroep van jager , vereifcht
word. Dit dier brengt zomtyds geheele wecken
,-en zelfs maanden door , zonder zich te
beweègen ; en het geen noch meer verwondering
verdient, zonder te eeten.
Deszelfs gematigtheit is zoo groot, dat men
■ er gezien heeft welke meer als zes maanden
in een doos , in ’ t leeven bleven , die naauw-
keurig geflooten was , en in welke niets anders
als zand was : echter, om voor geen al
te geftrenge vaften, bloot geftelt te z yn , zoo
maaken deze infeéten hunne kuilen op plaat-
zen die meenigvuldigdoor de infeéten bezocht
worden.
Verandering van de Leeuw-Mier in een
popje.
De Leeuw-Mieren koomen in den zoomer
o f herfft uit de eitjes^ voort, en ondergaan de
gédaante-verwiffeling , een of-twee jaaren
hier na , zömtyds vroeger , en zomtyds laa-
ter. Hoe het ook zyn mag , wanneer de
Leeuw-Mier tot een zekeren ouderdom ge-
koomen is , en wanneer hy van gedaante veranderen
, en onder zyne laatfte geftalte ver-
fchynen moet, zoo maakt hy geen kuilen
meer ; maar hy bearbeid het zand , en vormt
5er een meenigte onregelmatige doorgangen
in : waarfchynelyk~Öm zich t o tzweeten te
brengen ; hier na verbergt hy zich onder het
.zand , als in haar graft. Het zweet »dat u it .
haar lichaam vQortkoomt-, doet mogelyk alle
de zandkorls die hy aanraakt aan hetzelve
kleeven. Mogelyk noch , hecht de Leeuw-
Mier deze zandkorlen aan zyn lichaam, door
een foort van lymerige draad , en vormt zich
dus een korft die hem aan alle zyde omvangt.
Men verbeeld zich een bal van v y f o f zes ly-
nen-, middellyn , onder welke het dier noch'
een vrye beweging behoud. Maar het vergenoegt
zich niet, dat een naakte muur hem omvangt
die hem zou doen vei ftyven,hy maakt een
ander gebruik van zyn en draad, die veel dunder
als die van den zyworm is , en die hy by-
na ; op de wyze der fpinnekop fpint. H y
hecht deze draad op eene plaats vaft; vervolgens
dezelve aan een andere , en dit voorts
in allerlei richtingen : zyne draden kruiffen
en herkruiffen elkanderen ,' en zyn-zélfs aan
elkanderen gelymt: hy behangt en omkleed
dus zyne fchuilplaats inwendig',, met een
zeer fchoone f t q f die fatynachtig is , en een
paarlkleur heeft. In dit werkftuk , zyn alle
de gemakken en aangenaamheden,, in het inwendige
gedeelte geplaatft ; uitwendig ver*
toont zich niets anders als een weinig zand.
Men verward de wooning van de Leeu,w-
Mier met de nabuurige aarde; hier door beveiligt
hy zich voor de verflindzucht der vogelen
: hy wint met in de vergetelheit te leven;
hy leeft hier doorin veiligheit, in plaats
dat hy geftadig op den oever van zynen ondergang
zou zyn , zoö een luifterryke uit-
wendigheit de oogen tot zich trok.
Hy leeft dus opgeflooten zes weeken , o f
twee.maanden , en zomtyds langer; in dezen
ftaat van ruft is zynen kop. tuflehen de
pooten geplaatft. Wanneer den tyd gekomen
is om van gedaante te veranderen, zoo
ontdoet hy zich van zyne oogen ,- hairen ,
pooten, hoornen, en zynen eerfte huit. Het
deel dat hy aflecht, word op den grond van
den bal die hy bewoont, als een onnut deel
byeen gerolt. Hy verandert hier door in een
popje, o f in een foórt van worm, die andere
oogen, andere pooten, andere ingewanden, en
vier vliesachtige vleugelen heeft ; ’t geen alles
onder een vlies zamengepakt is , ’t geen
niets anders als een verdroogt vacht fchyntte
zyn, gelyk zulks by alle foorten van Vlinders
dus is , wanneer hy zich van het omkleedzel
van worm ontdoen , om een popje te worden.
Verandering van het Popje van de Leeuw-Mier ,
in 'een Vlieg o f juffer.
In demftaat van Popje o f Worm is het dier
niet langer als drie lynen. Het fchynt alsdan
gelyk wy gezecht hebben , vier vliesachtige
vleugelen,. zes pooten, twee groote, zachte,
en nolle hoornen te hebben ; twee zwarte
oogen, en twee „zaags wyze nypers, die het
tot tanden verftrekken ;. dit dier blyft alsdan
noch eenigen tyd in zyne kleine fcbuilplaats,
voor dat het zich onder een nieuwe en laatfte
gedaante vertoont,. Wanneer de tyd van de
geheele gedaante-verwiifeling gekomen i s ,
zoo hebben de leden van het nieuwe dier de,
nodige kracht en vaftheit verkrëegen : het wil
uit zyn verblyfplaats uitgaan : het verfcheurt
het behangzcl , en bciort een ronde opening
met zyne tanden in de muur van zyn huis,
welke geheel naar die van den fprinkhaan ge-
lyken : het wend pogingen .aan ; het maakt
de opeUing wyder: het kóomt ’er mét de helft
van het lichaam door; eh koomt ’er eindelyk
geheel uit voort. Deszelfs lang lichaam dat
krihgswys gekromt is , en niet meer als drie
lynen uitgeftrektheit b.efloegj ontwind zich,
rekt
rekt zich u i t , en verkrygt in een oogenblik
de lengte van vyftien o f zeftien lynen. Zyne
vier vleugelen die met kleine, vouwen op een
gefchikt waaren, en die in de fcheede in welke
zy zamengepakt waaren , niet meer als de
uitgebreidheit van twee lynen befloegen , ontvouwen
zich , en worden in twee minuten
. langer als het lichaam. Eindelyk de geringe
Leeuw-Mier , wérd een fchoone en groote
v lie g , die men Juffer noemt, d ie , na dat zy
eenigen tyd onbewepggelyk, en even als verwondert
over het fchouwfpel van de Natuur
gebleven is , haare vleugelen uitfpreid, en het
. genpt van een vryheid gaat genieten , welke
zy in de duifterheit van haaren eerften ftaat
niet gekent heeft. Met de omkleedzels van
haare voorige wyze van beftaan , heeft, zy te
gelyk haare logheit, haare woeftheit, en haare
blöeddorftige geneigtheden afgelecht: alles
is by haar nieuw: men befpeurt aan haar niets
anders als vrolykheit, vlugheit, edelheit en
w.aardigheit.
Zoo men de. vliesachtige fcheede onderzoekt
,. die noch .levendige worm, noch gefchikt
is om een: vlieg te worden , zoo ziet
men dat deze fehed.e. o f dit'omkleedzel d o o r nen
o f fprieten,, oogen,. tanden , vleugelen,
pooten, enz. heeft, welke bekleedzélen van
diergelyke.dee]en van de Juffer waaren; men
zal meede ontdelckeu dat zy ’er door een barft
is uitgegaan die zich op den rug van het infeét
naby den kop gevormt heeft,
. De Juffer koomt uit haar popje in het begin
van July voort. Wanneer zy gaat, heeft
z y dé vleugelen dakswys over haar lichaam
gefchikt, het geen alsdan geheel verborgen
is. Haar lichaam is graauwachtig •; iedere
ring is met een weinig geel geboort; de vleugelen
zyn een fóort van gaas, dat byna wit
is.. Men merkt 'zes o f zeeven kleine bruine
vlakken op ieder der bovenfte , en drie o f
vier op ieder der onderfte vleugelen o p ."
Wanneer men uit de fterkte van de tanden
dezer Juffers, en de verfchülehde deelen van
haaren mond een gevolg trekken kan , zoo
Zyn deze vliegen alzoa Grasiierflindende , als
zy te voren Vleefcheetende dieren , in haaren
ftaat van Leeuvi-Mier , waaren. De w y f jes
moeten weinig tyd na haare gedaan te-verwisseling
bevracht worden. De Heer de Reaumur
denkt ? dat het getal van haare-eijeren zeer
klein is , maar hunne grogte is vry aanmerke—
tyk : r.y zyn kegelvonnig , en een weinig ge—
kromt,, derzelver fchaat is hart, . en eenigzins.-
roodachtig. De moeders leggen. deze ei—
j|r,e.ii..e.mvoor een-. In ■ een 'zandige .grond, in •
wélke de jonge Leeuw-Mier, zoo ras hy inde
werelt komt, zich een kuil maakt die evenre-
dig met de groote van zyn lichaam is , en in
weinig, tyd word hy een jaager die het wild
verfchalkt. .
De mannetjes zyn kleinder als de w y f jes*
De oogen dezer Juffers zyn niet driehoekig
op derzelver kop geplaatft, gëlyk verfcheide
foorten; van vliegen , en de gemeenfte foorc
van Juffers hebben.
J U F F E R V A N D E N L E E U W
D E R P L A N T L U I Z E N . Dit is een
zeer bevallige vlieg , welkers lichaam zeer
lang i s , en gelykvormig aan die der lange
vjjegen , welke meede Juffers genoemt wor-
aen.
Vermits deze vliegen van wormen die van
gedaante veranderen voortkomen , en Leeuwen
der Plant luizen genoemt worden , zoo
denken wy , dat w y eerft dé hiftorie van deze
wormen befchryven moeten..
Befchryving van den Leeuw der Plant-
luizeni.
De Leeuw der Plantluizen is- een Infeéfc,.. '
dat den vyand der Plantluizen i s : waarom
men hem Leeuwtje, o f Leeuw der Plantluizeti-
genoemt heeft. Dit kleine dier heeft twéé'
hoornen , gelykvormig aan die der Leeuw~
Mier , met welke hy de Plantluizen uitzuigt..
Vermits hy voorwaarts met vry veel fnelheit
vóórt kan gaan, zoo gaat hy op de jacht: deze
kenmerken, onderfcheiden hem wezentlyk.
van den Leeuw-Mier; -die alleen achterwaarts' •
gaat, en eene ftilzittende jaager is. Het lichaam
van den Leeuw der Plantluizen is langwerpig,
en platachtig. De plaats op welke .
het'de grootfte breedte heeft,..is naby het
borftfehijd ; van daar , tot.aan het einde,.,
krimpt het ongevoelig in , in diervoegen, dat.
het achtereinde fpits Is.. Het borftfchild’ is -
kort , en het eerfte paar der poóten , is aan
hetzelve vaftgehecht; de twee andere paaren-
komen uit den eerften ring van het achterlyf,
voort. Wanneer de Leeuw der Plantluizen.
voortgaat , zoo kromt hy het uiteinde van -
zyn achterlyf, en bedient ’ër zich in diervoegen
van , dat het hem tot een zevende been
verftrekt: het onderfte gedeelte van zyn lich- -
baam is geheel gerimpel't en ge voort.
Deze befchry ving is toepaffelyk op drié
foorten van Leeuwen van Plantluizen , die •
onderlin g van elkanderen verfchillen o f door
de t ; p.i-kjes:; o f door.de pluimpjes welke uit