
GIARENDE.
Raat waaren om hen tam te maken ; want zy
können lange-tochten doen, en gaan zeer fnel
voort, maar zyn zeer woelt. Men zecht dat
zy zeeven zeer rechte hoornen hebben, welke
ieder omtrent twee voeten lang z y n ; de
hoornen van hunne voeten zyn zwart, en ge-?
lyken naar die der olTen.
G I A R E N D E , G e r e n d e o f G o -
ren.de : dit is een zeer fchoone Hang, van
welke men drie foorten onderfcheid.
De eerlte is een gekronkelde Hang, die zich
in verfcheide bochte en kromtens beweegt;
haare huit is zeer bevallig gevlakt; zy is mét
kleine dunne fchubben bedekt, die geelachtig,
en met zeer fraye ftreepen gemengt zyn,
welke met een berookt ros, géborduurt fch'y-
nen; haaren kop is langwerpig , en afchver-
verwig , en met fchakelswyze fchubben bedekt
; de randen der lippen zyn buitenwaards
gekeert, en omgeboogen; haare tanden zyri
klein, haare oogen glansryk, endiaare neusgaten
wyd. Dit foort van Slangen werd by
de Samageten en Japanners , zeer ge-eerbie-
dig t, om dat zy de menfchen niet befchadi-
gen. D e Inwoonders van Galicut hebben ’er
mede groote achting v o o r , en verbeelden
zich dat het Opperweezen déze dieren alleen
gefchapen heeft, om de menfchen te .ftr-affen;
echter beledigen z y de menfchen niet zoo
men z e ’niet tergt; maar zy vallen geftadig de
relmuifen, rotten, duiven, en hennen aan :
z y verbergen zich onder de daken der huizen
om deze dieren te befpieden.
De tweede lbort der Slang Giarende, o f
Gerende, vint men in Afrika ; z y heeft eén
verbazende groote : de afgodifche Inwoonders
bewyzen haar mede een goddelyken eerbied.
Men heeft ’er eenige van de kult van
Mozambique in Afrika gebracht; de vlakken
van haare huit zyn geel , afchverwig en
zwart , maar zoo aangenaam als die der eerlte
niet; haare tong is gevorkt, en roodachtig,
en haaren Haart fpits.
De derde foort van Slang Giarende, werd
Janca Acanga, door de Braliljaanen ge-
noemt: dezen naam betekent Slang die een
gebloemt kleed draagt. De Portugeezen noemen
haar Fedagofo : en de Hollanders die
in Brazil woonen, Jager Slang, om dat zy
meteen ongelooffelyke fnelheid op de wegen
van de eene, naar de andere zyde voortgaat,
op de wyze der jagthonden; § Wanneer deze
Rang een menfch vervolgt, zoo kan hy niet
béter doen als haar te Itreelen en té vleijeh ,
en te ^en om. haar te bevredigen., met haar
iets te eeten te geven. De Braziljaanen hef»‘
bergen haar gewillig in hunne huizen, en onder
hunne daken : door dit middel werden
z y , wel ver van door haar overlall te lyden,
van een menigte andere kleine en laftige dieren
verloft, met welke z y zich voeden. Deze
Hang is met zeer fchoone lieraaden verzien
; haare kop is langwerpig , haare oogen
zyn groot; haare fchubben fchoon w i t , met
rood gefchaduuwt , en met goud geel gemar-
mert: haaren bek is met een fraai omboord-
zel gezoomt, haare beide kaken zyn met
kromme tanden bezet, en haare tong is rood-
en gefpleeten. Zie Seba, Thef. II. Tab. 102.
n. i .
G ÏB O Y A , dit is de grootRe van alle de
Braziliaanfche Hangen; zy heeft twintig voeten
lengte , en is zeer fchoon : zy heeft onder
den buik en Haart gefchubde ftreepen ,
de kop is met kleine fchubben bedekt, en de
ftaart heeft geen aanhangzels: deze Hang is zoo
groot dat men haar vry groote- dieren geheet
ziet inzwelgen; haare tanden zyn zeer klein,
in vergelyking van haar lichaam. Wanneer-
z y wilde dieren wil verralFchen , zoo verbergt
zy zich ter 'zyden van de voetpaden ,
en werpt zich op die geene welke voorby
gaan , zy kronkelt zich zoo vaft om dezelve
dat z y hunne beenderen verbreekt ; hier na
vermorwt zy hen door lang kaauwen , zoo
verre , dat z y hen geheel doorzwelgen kan.
Deze flang is niet'vergiftig.
G I E R , Vultur, dit is een groote roofvogel,
van welke men verfcheideHföorten onderfcheid.
Men heeft ’er eenige die de Arenden
in groote evenaaren; de andere zyn veel.
kleinder. Men onderfcheid , zecht de Heer
Kléin , de Gieren van de Arenden : i . om
dat hun lichaam^horifontaal met de aarde, en
recht is-; en de borft en het hooft verheven:
2, de beenen en pooten der Gieren zyn kort
en gekromt. 3. De Gier is met verfcheide
foorten van vederen bedekt; en hy heeft weinig.
pennen , uitgezonden aan , den ftaart en
vleugelen , die ’er mede : bezet zyn-, en onder
welke men gewolde- o f kattoenachtige
pennen heeft, die zich vertoonen , wanneer
hem eenige pennen.uitgerukt zyn. 4. De kop
en hals van de Gier is met weinig vederen
bezet, die zeer kort z yn ; eenige hebben, in
plaats van dons, een foort van kleine maa-
nen* £• De Gier heeft een groote en weide
kraag o f b e f, die de . gedaante van een zak
heeft, wanneer hy vol is , en zeer Hap is, wanneer
G IE R .
Beer hy ledig is. 6. De Gieren vliegen zom-
tyds met paaren ; o f in grooter getal by el-
kanderen : voor ’ t óverige , de Heer Klein
ftemt toe, dat de Grielen, ’t geen een foort
van Valken zyn ,- zich mede in troepen by
elkanderen onthouden. 7. De Gier heeft ge-
lyk de Trapgans , moeite om zich op te houden
; hy is genoodzaakt om drie o f vier maa-
. len te beproeven , eer hy zynën vlucht nee-
men kan. 8. De bek van de Gier , die fterk
en langwerpig is , kromt zich , niet van zy-
nen oorfprong a f , gelyk die van'den Arend;
hy , verlangt zich langzamerhand , in een
naauwkeurige evenredigheit, tot op de lengte
van twee duimen , onder het onderftuk,
voor dat hy-krom aan het einde word. 9. De
nagelen der Gieren zyn zoo krom niet als die
der Arenden : hier om onthouden zy zich
zeldzaam lang op de aarde.
Men onderfcheid e lf foorten van Gieren ;
teweeten: I. de G emeen e G i e r . Vo lgens
Alb'm,heeft dezen vogel de grootte van
een Arend; zyn bek is zwart, maar de punt
gekromt; de oogen groot; de oogappel zwart,
en de regenboog vuurkleurig , en een weinig
geelachtig.; zyn kop en hals zyn kaal ; beide
zyn z y alleen met een zacht en wollig dons,
in plaats van vederen, bezet: boven den hals
hebben zy een ronde kraag , van geelachtige
bruine vederen. De geheele. vogel , uitgezonden
de groote pennen van de vleugelen
en van den ftaart ; heeft deze kleur : hy is
alomme tot zelfs aan de pooten met vederen
bezet, die de kleur van elfdien hout hebben;
de klaauwen zyn zwart. D it is een ftout en
trots dier ; het maakt zynen neft op een hqo-
ge boom, op fteil.e en onnaakbaare, plaatzen*
Het vet der Gieren werd zeer hoog tegens
de zenuuwziektens gefchat; zyn vel is zeer
fchoon , en werd zeer begeert.
2. De L amme r G i e r ,
zie achter het
woord A r e n d .
3. De G i e r o f A r b n d - G i e r , Aquila
Vultur. De kruin van zyn kop en zyn hals,
zyn kaal, o f met een witachtig dons bezet;
zynen bek is zwart en omtrent de punt haaks-
wys omgeboogen ; het dons onder den bek
en om de oogen , is yzer kleurig ; de regenboog
van het oog is geel, en den oogappel
zw a r t; de vederen van‘de borft en van den
buik, zyn afchverwig w i t , met langwerpige '
en donkere vlakken ; de vederen van den rug
en de bedekte vederen der vleugen, zyn rood-
achtig bruin ; de lange Vederen van de vleu-
I. D eel .
geleft en van den ftaart zyn zwart; de beenen
en pooten loodkleurig; en de klaauwen breed,
(krom en zwart.
4- De WiTAGHTiGE G i e r , Vultur Al-
bicans: dit is de Witte Kiekendief van Wil-
lougby; hy is veel kleinder als den Eenden
Arend ; zyne vederen hebben verfchillende
vlakken van eén aardkleur.
5. De B r a z i l ia a n s c h e o f M e x i-
k a a n s che G ie r , anders O r u bu genaamt:
hy is zoo groot als een Raven ; zynen
ftaart is lang en zyne vleugelen zyn noch langer;
zyne pennen zyn zw a r t, en zynen kop
is klein , en vederloos, inaar hier en daar met
kleine maanen bezet; zyne pooten zyn kort
en van een vleefch kleur, en de nagelen lang:
de bek is wit en tot aan de helft met een,
vleesachtig vliës bedekt; de neusgaten zyn
wyd en van dé. oogen verwydert; de vederen
van het lichaam zyn droevig purper met
groen gemengt; dit is een foort van Aura;
zie dit waart.-
6. De A sCH VERwiG E G i e r : deze
heeft zulke fyne vederen als het dunfte hair,
en die zomtyds zoo wit zyn , dat als het vel
van een dezer vogelen naauwkeürig bereid is,
men het voor het vel van een Wezeltje van
het Alpifche gebergte, zou aanzien: het vel
van de afchverwige Gier is veel aangenamer
voor het oog, en nuttiger als de zwarte.
7. De G oud G i e r : hy overtreft de zwarte
Arend in groote : het opperfte gedeelte
van den bek heeft omtrent vier duimen lengte
; de öpening van den bek is zeven duimen
wyd; de, ftaart is zeer lang; de onderfte vederen
zyn rosachtig , en roodachtig omtrent
den kop; de nagelen zyn van een hoornklëur;
de pennen zyn met zw art, rös en w i t , ge-
.mengelt; de vederen van het middelfte gedeelte
van den rug zyn zw art, en blinkende;
de vederen van den ftaart zyn van een duifte-
re kleur.
. i . De G i e r , G r y p v ö g e l genaamt:
dit is de Cuntur o f Condor; -zie achter het woord
A r e n d .
9. De I n d i a a ns che G i e r of M o n n
i k s G i e r , Vultur Monacbus: deze heeft
de groote van een Arend , de kruin van zynen
kop en zynen hals zyn vleefchkleurig,
en van Vederen ohtbloot; de kin zyden en
E z * het