
neer zy alleen is , weder voor den lioop, en
zy begint dènzelfden arbeid op nieuw om de
mofch tot aan haaren neft te brengen. Doorgaans
, plaatfen zy zich verfcheide op een
r e i ; het is een aangenaam gezicht haar een
keten te zien vormen in ’t midden van een
reeks mofch : de eerfte floot het aan de
tweede toe ; de tweede aan de derde, en
zoo vervolgens', tot dat het aan den neft
gebracht is , alwaar zy de ftukjes met veel
-yvef fchikken en zamenvlechten.
W y hebben neften gezien die in haaft
door de moeder alleen vervaardigt, en maar
alleen met mofch bedekt waaren; een dier-
gelyk dak is niet in ftaat om den neft voor
den regen te befchutten: hierom vervaardigen
deze Byën een zoldering, van een foort
van wafch dat de deeltjes van de mofch met
elkanderen véreenigt, en hen tegen den wint
verzekert, en fohoön dit dak eenvoudig is
van eene dikte die omtrent die van een dubbelt
gevouwen papier evenaart, zoo is het
echter ondoordringbaar voor het water. D it
plaafter beftaat uit een fto f die den reuk van
-wafch heeft: het is een ruuwe wafch, die,
-fchoon veel kleveriger zynde als die van de
gemeene Byën , de noodige bereidingen 'niet
ondergaan heeft om dezelve een wezentlyke
wafch te doen zyn: zy is van een geelachtige
graauwe kleur. Zoo men zich de moeite
gaf om navorfingen hier omtrent te doen,
zoo kon men ’er mogelyk voordeel uit trekken.
Met olie van terpentyn vermengt, werd
z y za cht, en is goed om in a f te drukken:
men kan haar met de vingers kneden zonder
dat zy ’er aan blyft hangen.
Het laatfte gedeelte van het gebouw is een
gallery van mofch-, die tot een gat geleit
dat in het benedenfte gedeelte van den neft
geplaatft i s , door welke zy inkomen zonder
gezien te worden.
Ondanks de geringe vermeerdering van onze
Hommel Byën, zoo hebben zy echter noch
yyanden *die ’er een verfchrikkelyke verwoesting
ondef. aanrichten ; voor al de veldmuizen
en de marters. Déze Hommels zyn mede
voor de gulzigheit van een groote worm
hlootgeftelt, die van een vlieg van het ge-
flacht der Horfels voortkomt; welke den
deeg, de wormen en de poppen opeet.
Wat meer is z y zyn aan luizen onderworpen
v die haar uitzuigen. Men heeft verfcheide
foorten van rupzen, die zich aan 'de
wafch der zolderingen hechten en dezelve
wegeeten. Men vind mede in dit foort van
neften een groot getal, van verfchillende
foorten van wormen die zich in kleine vliegen
veranderen en ten haaren koften leven.
De moeders zyn onderhevig om door de wormen
verteert te worden die zich aan haare
eyeren hechten; eindelyk zyn de mieren mede
zeer gretig na haaren honing. De Natuur
heeft vermaak gefchept, gelyk men zulks
meermalen op kan merken, om wezens in
wezens te plaatzen: zy vernielen elkanderen,
en hier door werd een byna altoos gelyke
evenwicht onder de gefchapene wezens onderhouden.
Eenzame Byën.
Men vint de eenzame Byën wel op eene
plaats vereenigt; maar zy vormen hier geen
wezentlyke maatfehappy, gelyk de twee eerfte
foorten van welke wy gefproken hebben.
De verfchillende foorten der Eenzame
Byën , van welke wy hier de Hiftorie be-
fchryven zullen, brengen verfchillende foorten
van werken te voorfchyn, die alle zeer
konftig gemaakt zyn, en tot behoud van haare
nakomelingfchap fttekken.
Byën die het hout doorbooren.
Het foort der Byën die het hout doorbooren,
is zoo gemeen als het voorgaande niet. ’Er
zyn echter weinig tuinen in welke men- ’er
geen in de verfchillende jaargetyden zien kan,
maar vooral in het begin van de lente. Z y
vliegen langs de muuren die voor de zon
blootgeftelt zyn , geduurende de grootfte hitte
, vooral wanneer zy met latwerken voorzien
zyn. Z y die dus door een tuin in de
lente omzwerft, zoekt hier een verblyfplaats
die bekwaam is om zich in te veftigen: hét
is een ftuk dood hout, dat de noodige vef-
eifchtens heeft, dat zy zoekt om te doorbooren;
gelyk een wyngaartftaak, een ftuk hout
dat tot een ftut aan de latwerken vcfftrekt
een luik, een bank, o f balk:, nooit taft deze
Bye levende boomen o f groen hout aan, de
Natuur heeft haar geleert om het hout te
kennen dat zy met het meefte gemak doorbooren
kan.
Het lichaam, van dit foort van Byën is
glad , blinkende, en van een blauw achtige
zwarte kleur: zy maken geluit onder het
vliegen ; haare vier vleugelen zyn van een
donker violet : zy -hebben aan de zyden,
vooral aan het achterfte gedeelte en het borst-
ftu k , lange zwarte hairen ; haare fnuit is ,
wat het wezentlyke betreft, op dezelve wys
als
«Is die der honing Byën gevormt: zy zyn
met een angel gewapent, en, gelyk in alle
de foorten van By ën, de mannetjes hebben
dit wapentuig niet; maar in het uitwendige,
gelyken zy zeer wel naar de wyfjes.
D e :woonplaats van deze Byën is gemakke-
lyk te herkennen: wanneer men op het veld
een ftuk droog.hout ontmoet,, dat op de een
o f andere plaats met een. gat doorboort is in
’ t welk men den voorften vinger fteken kan,
en wanneer men onder dit gat afknaagzel van
hout vint, is men zeker dat men ’er een Bye
van dit foort in vinden, za l, welke aan haare
woning arbeid. Z y moet kracht, moed, en
gedult tot haaren. arbeid, bezitten; het gat dat
zy boort, heeft eene richting die zich. eenig-
zins fchuins van den as verwydert, om. dat
de affchaafzels van het hout die zy afknaagc
uit de opening zoude konnen vallen. Wanneer
zy het gat eenige .lynen diep geboort
heeft, doet zy het eene andere richting aannemen
;. zy doet het dan. evenwydig met den
as loopen ; .doorboort het fiuitsgewys; en
zoo de dikte van hethputzuiks toelaat, maakt
z y drie o f vier van deze lange, hooien inwendig
in het zelve. Echter lecht zy zomtyds
het gat fchuins aan, van het eene einde van
het ftuk hout tot het andere: deze hooien-zyn-
zomtyds twaalf o f vyftien duimen lang.
Deze Bye heeft,. om deze aanmerkelyke-
gaten te vervaardigen-,, geen andere werktuigen
als twee tanden-., die uit een fóort van
harde en. kromme fchelp beftaan, en. in een.
fyne en zeer harde punt eindigen. Dit werk
houd de Bye geheele weken, en zelfs maanden
onledig. Z y dienen om de wormen te
huisveften die uit de eyeren voort zullen komen,
die: zy leggen moet. Deze gallery is
alleen het bedekzel van een gebouw, in ’t
welk men verfcheide vertrekken op een ry
heeft. Ieder vertrek is eigentlyk een. celletje
van hout, gefehikt om een ei te ontvangen
dat ’ er de Bye in leggen z a l , want: iedere
worm heefteen afzonderlyk celletje noodigr
zy verdeelt de holligheit in tien o f twaalf
kamers, die door een befchot van elkande—
ren afgefcheiden zyn.
Z y vangt haaren arbeid aan, in; het onder-
,fte gedeelte dat gemeenfehap met het gat
heeft ’t geen men uitwendig z ie t , met ’er
dëeg in over te brengen die van ruuwe wafch
en honing is te zamengeftelt, en de zelfftan-
digheit van. zachte aarde h e e ft: zy le ch f’er
een ei in dat dus in het midden van het voed-
zei geplaatft is , ’ t geen de worm noodig
heeft,, en ’t geen zy in zoo eene.nauwkeurige.
hoeypclhcit in ieder holletje verdeejt als hy
noodig- heeft om tot den ftaat van popje te
komen. Na dat de Bye dus haar jong ver-,
zorgt heeft, fluit zy het celletje met een
foort van zoldering toe dat de dikte van een
kroon heeft : dit ftuk fchynt uit rondloopen-
de ringen zamengeftelt; en men zou zéggen
dat het op een draaibank vervaardigt was.
Om het zamen te ftellen , vergadert zy het
afknaagzel van het hout dat voor de opening
lecht: zy bevochtigt dit met een lymachtige-
ftoffe,. en maakt ’er een foort van plankje
a f, dat tot een .dekzel voor het eerfte en tot
een .bodem voor het tweede celletje ver-
ftrekt ; deze celletjes hebben- byna de diepte
van een duim. De Bye herhaalt dezen arbeid
, en vervult dus de holte met tien o f
twaalf celletjes. Behalven het inwendig
hol, van ’t welke wy gefproken hebben, en
dat tot een ingang dient, ziet men een tweede
in- het bovenfte gedeelte, en zomtyds een
derde in. ’t midden,' door welk de Bye in en
uitgaat, wanneer zy het eerfte celletje in het-
onderfte - .gedeelte, gemaakt heeft ;. want als
dan is de- onderfte- opening géftopt, en de
middelfte verkort voor een; groot gedeelte
haaren weg.
lederen worm is dus in een- celletje met
deeg vervult., g e p la a t f tn a mate dat hy
g ro eit, werd', zyn woning grooter ten kosten:
van de pap o f deeg, welkers uitgebreid-
heit vermindert., De wormen ondergaan in
dezelve de noodige gedaante verwiffeling om
tot. den ftaat van Byën te geraken. Wanneer
de moeder By e dus gearbeid heeft dat
haare- jongen in ftaat zyn om te leven, verlaat
zy haaren neft; en gelyk andere infec-
ten, zoo overleeft zy niet lang de zorgen die
zy voor haare nakomelingfchap gedragen
heeft.
Zie daar onze kleine wonnen die wel ras
jonge B.yën zyn- zullen , in een verzekerde
plaats opgefloten en van haare moeder verlaten
; hoe konnen zy uit deze gevangenis uitkomen
?. Zal iedere Bye zich een opening
ter zyden maken? Welk een werk voor een
eerftgebooren infeft! De natuur laat ons hier
een verwonderenswaardige fchranderheit opmerken.
De wormen die in de onderfte celletjes
zyn ,. het eerfte gelecht zynde , zyn
by gevolg ouder als die oer bovenfte, en het
zyn deze die het eerfte in popjes en Byën
veranderen. Het oudfte, dat by gevolg het
eerfte uitkoomt, bevint zich het naafte by
den uitgang; de worm heeft alleen-een kleine.
opciiiug te maken , om uit dit fchuinfe