
men dezelve lichtelyk van elkanderen. fcbei-
den kan, zoo fchynt ’er echter geen ledige
plaats tuflchen dezelve te zyn. Het grootfte
gedeelte van deze blaasjes is met honing vervult:
men vint in de andere'een foort van-
geele korlachtige Itoffe die naar de kuit der
karpers gelykt; de Negers zeggen dat dit.
den drek der Byën is. Zoo men uit de over-
eenkomiten oordeelen kan , zoo zou men
befluiten konnen dat dit ruuwe. wafch is.
Haaren honing is altoos vloeibaar, hy heeft
de zelfïlandigheit van o ly f olie en een amber
kleur. De Creolen doopen ’er hunne cafiave
in , ’t geen zy hier door met fmaak eeten:
de Wondheelers en Apothekers bedienen ’er
zich ep. dezelve wyze van als men. zich in
Europa van den gemeenen honing doet.
Men zou een aanmerkelyke meenigte van
dezen honing vergaderen konnen, zoo men
deze Byën in korven op de Europeaanfche
vfyze aankweekten; maar men is in dit land
wél ver verwydcrt van zich met diergelyke'
moeite o f zorgen te belaften. De Jvader
Labat zecht, dat hy maar een der inwoon-
ders gekent heeft dié eenige zwermen in fui-
kerpotten had die behodflyk doorbodrt waren,
in welke deze Byën arbeiden en veel
voordeel gaven. Het moet zeker zyn, zecht
dezen Schryver, dat den Vader du Tertre,
die. zich beklaagt dat hy haar nooit in dit
land heeft konnen aankweeken, het geheim
niet ontdekt heeft om zyne Byën voor de
mieren te befchutten, die volgens alle waar-
fchynelykheit haar in diervoegen gekwek hebben
, dat zy genoodzaakt waren om haare
korven te verlaten.
De wafch van dit foort van Byën is uit-
muntent, volgens de proefneming van den
Vader Labat, om de hoornachtige uitwaflen
der voeten en wratten te genezen.
De Byën van Lpuifmna zyn dezelve die
men in Vrankryk h e e ft: zy maken, haare
nellen in de. aarde in drooge gronden; door
dit middel onttrekken z y zich aan de roofzucht
der Beeren die zeer gretig naar haaren
arbeid zyn.
Dapper ze ch t, in zyn.e Befcbryving van
Abijfynië, dat ’er, in Ethiopië een groote
meenigte Byën zyn , vooral kleine zwarte
Byën-, die eenen uitmuntende honing en
wafch van een ongemeene witheit vóórtbrengen.
Vermits deze Byën geen angel
hebben om zich te verdedigen, zoo verbergen
zy zich in de holligheden der aarde,, in
welke zy door kleine openingen ingaan, en
.yvelke zy met behendigheit weten toe te
floppen zoo ras zy iemand gewaar worden;
hier toe , plaatzen z y zich vier o f v y f te
gelyk in de opening, en voegen haare koppen
zoo nauwkeurig gblyks de aarde nevens
— elkanderen dat men haar niet gewaar word.
Op de weftkufl van Afrika, heeft men geen
landilrèek in welke geen Byën in meenigte
z y n ; de koophandel in wafch is hier zeer
aanmerkelyk ónder' de Negers. De Byën.
vêrfchaffen in Guiné een uitmuntende wafch
en welfmakenden honing.
Kenoc , een Ëngelfcliman , onderfcheid,
in zyn verhaal van het Eiland Cylon, drie
fóoïten van Byën. Het eerde dat naar de
Europefche gelykt, heeft zyn verblyf in de
holle hoornen, De Indianen konnen derzel-
ver honing ge-makkelyk' bekomen , door de
Byën te verdryvén welkers angel niet zeer
te duchten is. Het tweede foort neemt zyn
verblyf öp de hoogde takken der boomén,
alwaar het zyne nellen vormt zonder voorzorgen
té gébruiken om dezelve te verbergen.
In zekere jaargétyden gaan geheele deden,
dezen honing In'dé -boflehen inzameiou, c:i
een ieder kóomt met derizelven beladen weder.
Het derde foort is kleinder als ónze
gemeené vliegen: zy geven' in eenë zoo
groóte mëenigté honing, dat de Cingalëzeh
dënzelven aan de kinderen o verlaten.-
In China heeft men eenen grooteii- overvloed
van Byën: de wafch die z y verfchaf-
fën werd in de Geheeskonft gebruikt, en
geenzins om te branden.
De landdreken welke door de Hottentot-
ten in Afrika bewoont worden, leveren mede
een zeer grooten overvloed van Byën u it:
men befpeurt in dezelve geen het minde
onderfcheid met de ónze. Dé Europeanen
géven zich dé moeite niet Om dezelve aan
té kweeken , vermits zy voor een wéinig
tabak o f brandewyn ,. o f eenige andere geringe
zaaken, v.ah de Hottenfotten een goede
menigte uitmuntende honing koopenkonnen,
die zy op fleile rotzen gaan zoeken ; maar
dezen honing,is onzinnelyk, vermits zyden-
zelven in zakken van beeden vellen doen,
waar van de hairzyde inwendig gekeert is. •
Zie de Befchryving van dé Kaap de Goede
hoop. .
Op het Eiland Caijenne heeft men een
foort van kleine zwarte. Byën, die een witten.
honing geven, welke zoo vloeibaar als
water is , maar in weinig tyd fcherp-word:
haare wafch is zwartachtig, zacht, en werd
nooit hard.
B Y E N E S T . Zie hier voor in de Hidorie
der Honing Byën, die van de Hommel Byën
en: der Wespen, in het artikel W e s p e n .
B Y E N K O N IN G , o f beter KO N IN G IN
D E R B Y E N , dit is het wyïje dat de
eyeren lecht onder de Byën, zie B ye .
B Y E N W O L F o f B y e n - e t e r . Dit
is een vogel dié de grootte van een uieerl
heeft, maar veel. langer is. In dé gedaante
van zyn lichaam , heeft hy veel overeen-
komd met den Ysvogel. De regenboog van
zyn oogen is van een bruin roode kleur;
zyn vederen zyn zeer verfcheiden in kleuren,
In de nek zyn zy ros, en groenachtig geel
aan den hals; de vedefén van de vleugelen
zyn geel met zwart gemengt, en zomtyds
blaauw , met rood gemengt; zyn klauwen
zyn zwart. Dezen vogel voed zich niet alleen
met byën en een zeker foort van vliegende
harten, die met de fprinkhanen in aart
veel overeenkomd hebben, maar noch met
de zaden van het leverkruid, badaart peter-
fe li, knollen, enz.
Mén vint in Bengale een foort van afch-
verwig'en By ën -e te r , dié een weinig met
andere kleuren gemengelt is ;'d ie van Brazil
heeft een lange b ek , die fpits is , en de gedaante
van een feis heeft.
B Y E Z W E R M , zie B ye .
BY-S-SUS , zie B i s s u s i /
B Y V O E T , S t . J a n sw o r t e e , S t .
J a n s k r d id , Artemijia-, een harclevende
plant. Haaren deel verheft zich ter hoogte
van meer dan drie voeten : haare bladeren
zyn talryk , beurtelings geplaatd , donkef
groen aan de bovenzyde, en witachtig aan
de onderzyde: zy fmaken eenigzins naar
zoutachtige kruiden, en maken het blaauwe
papier een weinig roödachtig. Haare bloemen
komen in meenigte aan de toppen der
deèlen v o o r t,. en zyn uit een groot getal
purperachtige bloempjes zamengedelt: haar
zaad gelykt naar dat van het alfemkruid: de
bloemen hebben een fpeceryachtigen reuk.
Deze plant groeit aan de oevers der flooten
en beken; zy bloeit in de maand Augudus.
De Byvoet is pisdryvent, opdygingkee-
rent,. en zelfs nuttig regens de kramp: men
vind zomtyds oude wortelen van By voet,
die dood, droog, en zwart door de verrotting
geworden zyn , zy gelyken naar aïtrd-
koolen; maar zy zyn van hunne werkzame
krachten niet berooft. Men vint diergelyke
koóleh onder het alfemkruid, weegbree en
andere planten. De Byvoet koomt in ver-
fcheide bereidingen, en in het wondheelent
en opflygingke erent water.
________
•op