Men ziet hem nooit anders als op zeer hoo-
ge boömen. Hy vreeft het water meer als
de aarde, en men verzekert, dat wanneer hy
■ het zelve overtrekken moet hy zich van een
fluit boomfchors als vaneen fchuit en van zy-
nen flaart als van zeilen en roer bedient. Hy
verftyft des winters niet gelyk de Relmuis,
en is altyd zeer vlug en levendig, en zoo
men maar eenigzins. aan den boom floot, op
welke hy zich onthout, zoo koomt hy uit
zyne kleine fchuilplaats voort, en vlugt op
eenen anderen boom.
Hy vergadert nooten, ..geduurende den zomer,
en vult ’er den flam en fpleten van een
ouden boom mede o p, tot welken voorr^ad
hy des winters.zynen toevlucht neemt; hy
zoekt mede zyn aas onder de fneeuw, welke
hy weg krabt. Hy heeft een heldere Item,
die noch fcheller als die van den' Marter is ;
hy heeft behalven dit noch een zwakker
geknor van ongenoegen , ’t géén hy altoos
maakt wanneer men hem tergt ; hy is te licht
om te gaan, zynen voortgang beftaataltoos
in kleine fprongen , en is zomtyds huppelende.
—
Men hoort, geduurende de fchopne zomer
nachten, de Eekhoorens fchreeuwen, terwyl
z y achter elkanderen van den eenen boom op
den anderen loopen: 'zy fchynen de hitte der
zon te fchuuwen: zy blyven op den dach, in
hunne fchuilplaatzen, en in de fchaduwe, uit
welke zy na den ondergang der Zon uitgaan,
om zich te verlultigen, hunne verliefde driften
te voldoen en te eeten: deze verblyf-
plaats is warm, zinnelyk, en voor den regen
bedekt. Het is gewoonelyk öp de verdeeling
van een tak dat zy zich een neft maken; zy
vangen hunnen arbeid aan met de ryferen
weg te nemen, die z y met mofch vermengen
en doorvlechten; zy pakken dezelve vervolgens
te zaamen, en geven de nodige vallheit
én hechtheit aan hun werk; om ’er een ge-
makkelyke en veilige fchuilplaats met hunne'
jongen in te hebben: deze heeft maar eene
ope'ning in het bovenfle gedeelte die zoo
naauwkeurig gemaakt is, dat z y even tot een
doorgang voor deze dieren yerflrekken kan.
Boven de opening is een foort van kegelswys
bedekzel geplaatfl, dat het geheele werk be-
fchüt, en maakt dat het water ter zyden afvliet
en in het weTk niet door kan dringen.
Z y plegen hunne liefdens ■ bedryven in de
lente en werpen in de maand Mey o f in het
begin van Juny ; zy brengen gewoonelyk
drie o f vier jongen voort , en ruijen in het
uitgaan van den winter : deze dieren zyn
zinnelyk, zy kammen en ftryken zich met
hunne voorfte pooten en tanden : z y hebben
geen de minlte onaangename reuk; hun
vleefch is vry goed om te eeten ; het hair
van hunnen flaart dient om penfeelen zamen
te flellen; maar hunne huit is geen uitmun-
tent bont.
Men leeft, in de Dictionaire Encyciopedi-
que , dat de Schryvers van andere vreemde
Eekhoorns gewag maken ; maar men moet
noch bepalen o f zy van het zelfde foort als
de gemeene Eekhoorn z yn , o f dat het on-
eigentlyk is dat men hen de naam van Eekhoorn
gegeeven h e e ft; om zich hier van te
verzekeren, zou men naauwkeurige befchry-
vingen van deze dieren hebben moeten. Het
misbruik der naamen is niet dan te meenig-
vuldig in de Natuurlyke Hiftorie; men heeft
hier een treffent voorbeelt in de Vliegende,
Eekhoorn van , die ons zoo veel overeen-
komfl met zekere rotten fcheen te hebben,
dat men byna zou denken dat die .geen welke
dit dier Eekhoorn genoemt heeft, nooit Eekhoorns
, Relmuifen , o f Hazelmuifen moet
gezien hebben. Echter vermits dit dier onder
dezen naam bekent is zoo zullen wy ’er
hier een fchets van geeven.
V l i e g en d e E e k h o o r n , S ciu rtts vor
la n s , dit is een klein dier dat omtrent y y f
duimen lang is , ronde ooren en groote en
zwarte oogen heeft: het heeft een knevel
van zwarte hairen, die een en een half duim ■
lang zyn : de voorfte pooten zyn met vier
fpitze en kromme nagelen gewapent: het vel
van de zyden, dat aan de voorfte en achterfte
pooten is vaflgehecht, kan als een vlies uitgerekt
worden ; .het is door behulp vaö dit
vlies, ’t geen een groote oppervlakte aan de.
lucht aanbied, dat het dier in dezelve een
uitgeftrektheit van verfcheide roeden door-
loopen kan; het kan onder, het vliegen, zich
noch opheffen, noch een rechte lyn belchry-
v e n ; maar het daalt altoos fchuins neder.
De hairen van dit dier zyn zeer dicht, zeer
zacht in het aanraken, en van een donkere
graauwe kleur.
Men vint deze dieren in Poole; Lapland,
Finland, Virginië, Nieuw Spanje en Kana-
da. Die van Louiliana hebben de groote van
een muis , en vliegen op deze wys van den
eenen boom op den anderen, fchoon hunnen
afftand v y f en twintig ó f danig voeten is:
deze dieren zyn zeer bevallig; men kan hen
tam maken : het is echter goed dat men ze
aan een kleine keten fluit; vermits zy de
vryvryheit
beminnen,' en ftraks haar de bos-
fchen vluchten zoo ras. zy ’er gelegenheit toe
.vinden.,
E E N D o f E E N D V O G E L , Anas.
Onder deze geflacht naam , zullen wy van
de Wilde en Tamme Eenden fpreken , als
medé van de Zee en Rivier Eenden. Men
■ zal mede in dit artikel de Vreemde Eenden
vinden, gelyk de,Eend van Madagaskar, de
Eend met een kromme bek , de Eend met
een zwarte1 kuif, de Eend van Barbaryen o f
Guinée , de Eend dié den kop recht overeinde
houd, enz. Wat de Zwaan en Gans
b etreft, dié verfcheide Vogelkundigen on-
'der dezen geflacht naam plaatzen, w y hebben
gedacht ’er afzonderlyk van te moeten
fpreken. Zie deze beide woorden.
Tamme Eenden.
De T a m m e E e n d e n zyn zeer mak
fchoon zy uit eyeren van wilden Eenden
voortkoomen.
Het mannetje , dat men Waard o f Woort
noemt is een weinig grooteralshet wy fjê, het
heeft de groöté van een hen: deszelfs vlucht
is van drie voeten; het weegt van twee tot
drie ponden , en heeft altoos op dén fluit
een of'meer omgekrulde vederen; de kleur
vaö zyne vederen zyn fchoon, luifterryk en
verfcheiden. Het w y fje , dat Eend geiiaamt
word , ’ is gemeenelyk graauw : de flag o f
groote pennen zyn ten getal van vier en
twintig; behalven dat de zes eerfle meer o f
min in kleur verfchillen, zoo zyn zy- noch
met kleindere vederen bedekt; de flaart is
uit twintig vedëren zamengeflelt. De Waard
o f het Mannetje heeft korter pooten , een
groenachtige geele bek, die breed is en in
een foort van hoek eindigt: de kleur der
■ pooten o f vingers die met een vlies vereenigt
zyn, is oranjeachtig, derzelver gang is be-
zwaarlyk, en zy verheffen zich niet hoog
in ’t vliegen.
Dezen vogel is van groot nut op het land,
en van geringe koften : hy voed zich met
wortelen, waterplanten, wormen en andere
infeéten die hy vind: men noemt hem zomtyds
Slykachtige vogel, om dat hy zich in de
flyk wentelt, hy onthoud zich aan debeeken,
vyvers en moerafléii in welke hy zyn bek
lleekt om zyn aas te zoeken. Hy is zoo
gulfig dat hy zomtyds moeite dóet om een
geheele kikvorfch in te zwelgen, waar aan
hy dikwyls f lik t; hy fchat zich niet eer
verzadigt voor dat hy tot fpuuwen genoodzaakt
is. De Eend lecht gewoonlyk yyftien
eyeren, die ebn weinig grooter als die.der
hoenderen zyn , en welkers fchaal een weinig
dikker is , zy zyn vry goed tot fpyze,
vanéén witachtige kleur die met groenachtig
blaauw vermengt is ; de doyer dezer eyeren,
is groot en roodachtig. De tamme Eenden
gebruikt men in de Eenden Koijen : mén
geeft' deze de naam van lok o f roep Eenden,
om dat haar gekwaak de wilde Eenden nodigt
óm néder te ftryken. Het vleefch der
Eenden werd van zommige hooger en van
andere lager gefchat; men heeft maagen
die het naauwelyks vertéeren konnen en
zwaar vinden ; het natuurlyk geluit o f gekwaak
der Eenden drukt vry wel kaan-
kaane uit.
T a m m e E e n d m e t e e n k r om m e
b e k . Deze gelykt uiterlyk1 zeer wel naar
de gemeene Tamme Eend: alleen is haaren
bek , _ die bleek groen is , veel langer, aan
het uiteinde breed en een weinig inwendig
omgeboogen, haaren kop is zoo groot niet-,
de vederen van den kop zyn droevig groen ,
en met twee witte ftreepen verfiert , de ooren
klein gelyk die van alle foprten van watervogelen
, den hals, borft en buik zyn wit
met rosachtig bruin gefpikkelt, de rug is tot
aan de vleugelen en zyden van deze kleur en
overal met wit gemengelt: de eérfte pennen
van de vleugelen zyn met blaauw gedekt en
eindigen in witte punten , de tweede zyn
bruin ; die van den flaart zwart en hebben
Witte punten ; vier der middelfte zyn naar
boven omgekromt. Dit foort van Eenden
lecht meer eyeren als eenige andere foorten
’t zy tamme o f wilde.
Wilde Eenden.
Zy die den aart der vogelen nafpooren
merken zoo veel onderfcheid tuffchen de
tamme en wilde Eenden op , als men ver-
fchil tuffchen de wilde én tamme Ganzen
befpeurt. Eenige der wilde Eenden houden
zich in het zoete water o p , als meeren en
poelen , en byzonder in de Rivieren r hierom
heeft men ze Rivier' vogels- genoemt;
dusdanige zyn de gemeene vijfde Eenden, de
Eenden met ■ een breede bek en gefpikkelde
vleugelen , de Pylftaart of Eenden, welkers
flaart op de wys van het yzer van een piek
eindigt , de Taalingen , , enz. De andere
fchynen het zoute water meer te beminnen,
hier