
doet afvallen ; en vier o f vyfmaanden hier
na , heeft dezen ho.orn een halve duim lengte
verkreegen. De Heer Duhamel heeft ’er
gezien, welke ten einde van drie o f vier jaa-
ren , meer als vier duimen lang w'aaren. Een
fchryver z e ch t, dat hy 'een diergelyke hoorn
op den kop. van een kapoen gezien heeft,
welke negen duimen lang was. Men is genoodzaakt
om te bekennen dat dit d e e l, ’t
geen van den poot van een kieken afgenoo-
men, en op het hooft van een Haan geplaatft
is , een wezentlyke enting op een dier is.
Het is wetenswaardig dat men aanmerkt y dat
9er zich een foort van gelediging o f gewrich-
ting vormt benevens verfcheide banden , welke
zoo flerk zyn, dat z y dezen grooten hoorn
onderileunen konnen. A lle deze werktuigen,
zecht den Heer Duhamel, vint men in
den natuurlyken Haat n i e t n o c h onder de
kammen der Haanen ^noch; in den omtrek van
hunne fpooren;. ten minflen zecht h y , heb ik
dezelve niet konnen-ontdekken; dus weet de
natuur haare behoeftens door nieuwe werktuigen
te vervullen. Dit is een zeer zonderlinge
zaak , maar welke waarfchynelyk door
een menigte waarnemingen op de monflers
zou beveiligt worden...
Fan <Fs Kapoenettr.. -
De Kapoen is een Kieken van welk men de
beide zaadballen weggefneden heeft, om dat
het zich door de minnekoozingéri' niet zou
uitputten , en hier door meer vetheit h e e ft.
verkreigen , en om dat deszelfs vleefch aangenamer
en malfcher zoit worden deze weg-
Inyding doet de Haanen hunne Hem verliezen
’ t geen op een klaarblykelyke wyze de
naauwe., fchoon verborgen , onderlinge betrekking
van deze werktuigen op elkanderen
bewylt. Een kieken ’t geen 'maar ten halve
gekapbent i s , heeft een overblyfzel van een.-
fchraale Hém ,. welke de volle kracht van het
geluit. van den Haan niet heeft ; hier om.
noemt men deze half gekapoende Haanen. ,.
QCoquatres ~) , om dat zy wezen tlyk. noch .
Haanen., noch Kapoenen zyn. Memdoet dit
medé aan de Hennen , men voed. dezelve met
Imakelyke fpyze op en.zy .zyn een der aan-
genaamlte en.heilzaamlte gerechten.
Hét kapoenen dér. Hennen is.zeer oud,hier
van word in Deuter.onomium gefprooken ;
men Helde dit.in- Rome. me.de.Jn ’tewerk , en
men.had'hiér zomtyds. hennen.' welke zestien,
ponden woegen ; het wierd verboden om dénnen,
te. fnyden., en het tos om. deze. wet
te ontwyken, dat men de jonge Haanen, for-
poende. Men fnyd de kiekens welke driemaanden
oud zyn ,in Juny, in welke tyd het
noch te heet noch te koujl is. Het dier is ge-
duurende eenige dagen hier na , treurig ea
droefgeeftig , het fchynt dat het de groote
van het verlies bevroed, ’t geen het geleedcn
heeft.
Men. trekt een zeldzaame diénft van de Kampoenen
; men leert hen om de jonge kiekens;
te geleiden en op te voeden, wanneer mende
hennen geen tyd w il laaten verliezen..
Hier toe , verkieft men een fterke Kapoen,
welke men den buik kaal plukt- ,, men wryft
dit deel met brandnetelen, en maakt het dier;
met brood, dat in wyn geweekt is , dronken..
Na dat men dit twee o f drie dagen achter een
herhaalt h e e ft, zoo zet men hét ondër een
hoender kooi, benevens twee o f drie kiekens:
die eenigzins groot zyn deze kiekens krui-,
pen onder de kapoen , en fchyrten de won-,
den der. brandnetelen te verzachten. Deze
verlichting van pyn gewent hem., om hen te-
ontvangen.; wel ras bemint hy hen , hy leid
hen , en zoo men- ’er een grooter getal by
plaatft,. zoo ontvangt hy ze , bedekt hen met
zyne vleugelen, voed hen‘ op en behoud hem
langer onder zyne befcherming , als de klok--
hen zou gedaan hebben.
- Men fehat het vleefch der kapoenen van
zeven- o f acht maanden, hooger , als dat van
die, welke jonger o f ouder zyn. Derzelver
vleefch is goed. voor lieden van allerlei ge-.
fteltheden, -en jaareh.
De kiekens verfqhaffen een ligt en -heilzaam
vqedzel : men kookt ’ er een foèp van,,
die men de zieken g e e ft, welke men- een ge-,
matigde leefregel voorfchryft: deze .drank is-
mede nuttig tegens de fmerten der ingewanden
, : en de Cholera morbus, om de gal t(/temperen
, welke in de maag.ftort..
Van de Hoenderent
De Hoenderen.behooren.tot het getarder-
dierbaarfte tamme o f hokdieren, om de da-
gelykfche. voordeelen welke zy óns verfdhaf-
fen..
De wyze op welke de-Hoendereh.hunnen
ilaart. dragen, is byzorider aan dit foort van
vogelen , én, zy koomt ons zeer. zonderling-
voor wanneer wy dezelve voor de eerfte:
maal befphouwen. Z y zyn de eenigfte wel--
kers ftaart in een overeindftaande vlak ge-,
plaatft, en in twee gelyke d'eelen te zamen.
ge vouw en. ia...
Dell
AAN. H A A N .
De Hoenderen bieden ons een menigte
verfcheidenheden aan : men -onderfcheid ’er
onder anderen acht o f negen foorten. Te
weeten. i . De Hoenderen van Caux, Brugge
en Mirabalais , welke zeer hooge pooien
hebben. 2. De Hoenderen met korte
pooten, welke mede kort poolen, genoemt
worden. 3. De Krieltjes. 4. De Gekrulde
o f Wollige Hoenderen , ten onrecht & Woldragers
genaamt , welkers vederen naar den kop
' omgeboogen zyn. 5. De Mariaanen o f Ne-
gerhoenderen, wy bekoomen dezelve uit Guinee
, o f van de Senega-l; zy hebben zwarte
beenderen , en een zwarte kam en huid, en
wit vleefch. 6. De Hoenderen zonder ftaart
en zélfs zonder ftuit, anders gezecht ftaarte-
Ivoze Hoenderen. 7. De Hoenderen welke
v y f vingeren aan iedere poot hebben , drie
v o o r , en twee achter. 8. De Hoenderen
welkers kop met een kuifverfiert i s ; zy zyn
fraai , hebben hooge pooten, en werden
kuif Hoenderen o f kuif Hennen, genaamt.
De Hennen die van een middelmatige groote
zyn , en zwarte vederen hebben , werden
voor de befte legfters gehouden. Vermits de-
Hoenderen een overvloed van eijeren geduu-
rende het grootfte gedeelte van het jaar leggen;
zoo konnen zy dit niet lang uithouden :-
hier om worderrzy ten einde van drie o f vier-
jaaren onvruchtbaar. De eerfte eijeren der
hennen zyn klein, en gewoonelyk zyn de ei- *
jéren van het tweede, derde , en vierde jaar,
veel grooter , als die van het eerfte. Men
heeft hoenderen welke maar een e i , in de
drie dagen leggen, andere leggen ’er alle twee
dagen een , èn weder andere leggen alle dagen.
De Heer de Reaumur heeft een hen gehad
, welke dagelyks twee eijeren lag. De
eene Hen fcheid vroeger met leggen uit als
de andere.
De vruchtbaarheid der Hoenderen is verbazende;
maar deze overvloedige voortbrenging
houd omtrent de lente en herfft op. Het
zou een voordeelige zaak zyn zoo men déze
eijeren welke in de lente en zoorner te voor-
fchyn koomen, verfch houden kon. De Heer
de Reaumur heeft bevonden , dat niets ge- ■
makkelyker is. Men behoeft maar alleen de
eijeren met een vernis, vet o f o lie , van wat
foort , is onverfchillig , te beftryken. Dit
beftrykzel belet de mtwaafleming welke ge-
ftadig door de poriën van de fchaal gefchied;
de eijeren zyn hier door in ftaat, om geduu-
rende verfcheide maanden , en-zelfs een geheel
ja ar, goed gehouden te worden , en-
zelfs blyven.zy zoo verfch als o f zy e e r ftg e -
405
leebt waaren. Dit is zelfs een middel, ’t
geen men met een goeden uitflag in ’t werk
geftelt heeft om de eijeren van vreemde vogelen
over te laaten koomen , om door hennen
te laaten uitbroeden , na. dat men ’er het
vernis afgenomen had , ’ c geen de uitwaaffe-
ming belette.
De Hennen leggen echter, fchoon zy geen
gemeenfehap met de Haanen hebben ^ d e ze
eijeren konnen noch beter bewaart worden
, en. zelfs met meer zekerheit als die,
welke bevrucht z yn ; maar zy zyn tot debroe-
ding niet in ftaat,. om dat ’ er geen zaad in is,
en dus geen jongen konnen uitleveren.
Het werkmigelyk geftel-van het E i , is-een
wetenswaardige befchouwing , w y hebben
-het zelve op het algemeene woord E x , be-
fchreven. Men kan hier met een opflag van
het oog het werkmigelyk geftel der eijereir
van de vogelen , infedten , en vifïchen , be-
fchouwen , en men zal ’er te gelyk de ver-
fcheide middelen vereenigt vinden, van welke
de; Natuur zich bedient, om de voortbrenging
uit-te werken.
Wyze opl welkeK de Kiekens■ uit de Eijeren:
voort koomen.
. De bebroeding- duurt een en twintig dagen.
De graat van hitte die hier toe ver-
eifctr word , is twee en dertig en een halve-
graad , op de fchaal van Reaumur; het is
door behulp van deze zachte uitwaafteming
dat zich langzamerhand, alle- de deelen van'
het kieken ontwinden. De Hen bedient- zich'
alleen van haaren bek om.de eijeren om te
keeren ,. en van plaats te doen veranderen,
en zomtyds om de ftukkken der fchaal uit
den neft te werpen ,. van welke de kiekens
zich ontdaan hebben-. Het kieken ’t geen'inliet
ei beflooten is , heeft de Natuur alleen-
met dit werk belaft , ’t geen-het verrichten
moet voor dat het zich in vryheid kan ftel-
len ;- een werk ’t geen men denken zou., dat
deszelfs krachten verre overtreffen , zoo da-
gelykfche waarnemingen niét leerden welke
het had , en hoe het dezelve weet te gebruiken
, waaneer deszelfs ftaat het de noodza-
kelykheit doet gevoelen om gebooren te worden
, en de vryheid te genieten;
Uitmuntende Waarnemers hebben van dag-
tot-dag-, den voortgang van den aangroei, van
het kieken, geduurende den geheelen tyd der
bebroeding, nagefpoort. Het is in hunne
Werken-, dat men een omfchry-ving van den
voortgang die de Natuur, hier in houd , moet
E.e.e. 3, 20e—