
Men heeft veel' geneigtheit om t%,geloo-
ven dat ’er maar éen- f^ort' van Allen is ;
en dat de jjjjerfehillenthiden die men in dezelve
opmerkt in gfoote, kleur en uitwendige
gedaante, alleen afhangt van de.yer-
lchillend4fiplaatzen, voedzel, o f andere •tqe'-
vallen. De' Aaien die in de ftroomende;wateren
leven, zyn witter, en-glinfterender van
buik, als dié der ftilflaande wateren : men
zegt dat ’ er Aaien in de Ganges gevonden
worden die tot dartig voeten lang zyn.,
De Aal- is verflindent:. hy voed. zich met
kleine viifchen , kikvorfchen en. wormen
hierom werd hy ligtelyk met aas gevangen.
Men heeft de Aaien uit een .vyyer zien k o men
, om in eenen. anderen over te gaan,
o f om de kleine, Rakken te zoeken, die in ’t
kruid verborgen zyn. De Aal leeft zoo men
zegt, zeven o f acht jaren..
Men vind ^ géén Aaien in den Donan, o f
in een der. Rivieren die in denzelven uitwateren;
zoo men’er in zêT, zoo Rerven zy.
D it is' een vreemde zaak , zoo n e t waar is
dat men Aaien in zwa ve la chtig© ©n alu in a ch tige
moer aften vind.
Nergens verfchillen de gedachten der Na -
tuuronderzoekers meer van elkanderen, als
over de voortteeling der Aaien... De zwa-
righeit om de Teeldeelen van dezen vifch te
ontdekken die met vet ömwonden zyn , heeft
gelegentheit tot veele. dwaalingen gegeven,.
Men wilde dat de Aaien hunnen oorfprong
van de Spieringen, Baarzen en Alften ontleenden,
om dat men de wormpjes, die men in
kieuwen- van deeze viflchen vind , voor
Aaien aanzag ; het. grootfte gedeelte der
Vilïchers zyn nog in deze dwaling. Het is
echter tans beweezen dat de Aaien levent-
baarende zyn gelyk de Adders, fchoon zy
uit eyeren voortkomen; maar deze eyeren-
worden in ’t lichaam der moeder uitgebroeid,
en z y brengt levendige jongen ter werelt.
Vermemgvuldigen de Aaien in ’t zoetwater?
Dit is iets dat noch niet wel bedecht
is. Redt verzekert dat de Aaien van de Rivier
dé Arno alle jaaren omtrent de maand’
AuguRus naar de Zee afzakken om hunne
jongen te werpen-, en dat z y regelmatig uit
zee deze Rivier-op zwemmen tot Pifa, van.
de maand February tot in April.
De A a l is-- een zeer aangename fpyze
maar om dat hy veel flymacntige en groove
deelën behelR', zoo is hy moeielyk om te
verteeren , en teedere magen hindèflyk: gebraden
is hy veel gezonder, om dat hy dan
flymachtigvocht bevryd is .. Men.
zegt dat zommige Röskammers, Aaien in het
fondament der paarden doen kruipeh om dezelve
Vetter en vlugger te. doen fchynen..
Men zegt mede, dat. eenige Hoeffn|ts de
dampige paarden een levendige Aal in de
'keel Rieken, om dat die dezelve den buik
zouden zuiveren met door. de ingewanden
te kruipen.
A a l v a n C a i j e n n e . Men heeft
te Caijenne ïn het zoetwater een foort van
A a l, die men B.eef-Aal noemt, om dat h y ,
wanneer men dezelve o f met een Rok o f met
de hand aanroert, een gedwonge en onwillige-
beeving veroorzaakte Dit uitwerkzel heeft
veel overeenkomR met dat geen ’t welk de
Stompvifch veroorzaakt. Z/>: Stomp visch.
Z a.n d - a a l .. Een kleine vifch die omtrent
een vinger lang is , een blaauwe rug^
en zilver kleurige buik heeft.. Deze vifch
die zeer gemeen in Engeland is , ziet men
, ook in V'rankryk omtrent Boulogjie./ Op zekere
tyden des ja,ars , ’t zy om dëf groote
viflchen zyn.e vyandén tè öntwyken, ’t zy
door een ingeving van de Natuur,, verlaten,
z y het water en verbergen zich in \ zand;-,
men vangt dezelve dan met Rokken die tot
dit einde gemaakt worden. De arme lieden ,
voeden zich met dezen vifch..
A a l t j e s .. Men. geeft hen dezen naam>
om hunne dunne en lange gedaante. Men
ontdekt dezelve, niet dan door middel van
een Mikroskoop in zekere vochten, gelyk
azyn,. aftrekzel van het Rof van brandkoo—
ren, en irr de Ryfzel. Needham zag uit de-
ze Styfzelaaltjes andere levendige Aaltjes te
voorfchyn komen. Een eenig vermenigvuldigde
zich tot zes hondert. Zie W A T E R -
D J E R T J E S .
A A P , Simia, een viervoetig dier, dat.
een menfchelyke gedaante heeft,. zoo als
Linmeus zegt. Deszelfs kenmerk , volgens
BriJJbn, is dat hy vier fnytanden in iedere
kaak heeft, v y f genagelde, vingeren aan iede- -
re poot die van elkanderen.gefcheiden zyn,-.
en den duim zeer kenbaar..
De Aap en hebben dit byzonder dat z y
haïr aan de wenkbrauwen hebben; de ach-
terRe en voorRe poóten, gëlykvormig met
de armen' en beenen der Menfchen; hunne•
voorRe pooten -gelyken. naar menfchen handen,,
en Rrekken tot het zelfde gebruik; de
achterRe pooten gelyken naar groote han--
den.. Hunne vingeren zyn mede overeen-.'
kömRig die der menfchen; en dé middelRe
is medé de langRe: z y bedienen zich beidé -
van de handen, en voeten, na. dat zy die no-~
dig hebben. De Aapen hebben geen hair
aan de billen; noch in de holligheit van het
o o r , hen ontbreekt het Regelreepje , het
aambeeitje én het hamertje, ’tgeen drie kleine
beentjes zyn die men in de ooren der
andéré dieren vind. Men heeft in de Gedenkschriften
der Koninghke Franfcfie Akade-
mie der Wetenfchappen I I I Deel I I Stuk van
bet Jaar 1660. tot 1699. de Ontleedkundige
Befchryving van vier foortén Van Aapen,
de Cércopithecus, Sapaiou, enz.
De Aapen hebben-; ter wederzyden van
de kaak; zakken: zy verbergen in dezelve
alles wat zy bewaren willen. Deze dieren
zyn overal van den zelfden aart en vair een
zelfde geile geReltheit; de mammen der
w y f jes hangen op de borR. De Amerikaan-
fche, zoo wel als de Aziaanfche en Afri-
kaanfche Aapen, komen hier in met elkanderen
overeen; maar zy verfchillen onderling
in gedaante en kleur. De eene zyn
zonder Raart; de-andere hebben een lange,
andere hebben een hondskop en fcherpe tanden.
Men vind ’er die" vier of. v y f voeten
hoog zyn , en breede fchoüderen gelyk de
menfchen hebben.
Zeden, Liften, Woonplaatfen en Voed fe l
der Aapen.
Bchalven bet foort van overeenkomR dat
Verfcheide Natuurkundigen in de uiterlyke
gedaante der Aapen met die der menfchen
vinden , zoo is het zeker dat deze dieren
onze aandacht noch meer tót zich trekken
door hunne zeden , gebaarden, wyze van
T e v en , in ’t byzonder o f in maatfchappy.
Men kan niet ontkennen dat de Aapen in
’ t algemeen zeer lelyk z y n : hunne leden zyn
Rerk , hunne geReltheit zeer geil , en zy
zyn zeer geneigt tot Reelen , verfcheuren
en breeken, doch echter vernuftig in alle
hunne bedryven ; vermits zy aandoen elyk
zyn voor geneugte en benaauwthéit, zoo
geven zy altoos hunne hartstogten, door het
Rampen met de v o e t, op een duidelyke wys
te kennen. Wanneer men hen flaat, zoo
weeten zy te zuchten ,. te fnikken en te
fchreijen, en na het geval vereifcht fchreeu-
wen te geven, die fmart, toorn o f befchim-
ping uitdrukken': zy konnen zulke belache-
lyke grillen en" potzen aanrechten, dat de
zwaarmoedigste menfch. zich van lachen
niet wederhouden kan.
Deze. dieren onderhouden een zekere tugt
•onder zich , en brengen alles met wonderbare
behendigheit, fcherpzinnigheit en vooruitzicht
ter uitvoer. Schoon zy afgerichte
Roovers zyn zoo doen zy echter nook
een onderneming van aanbelang als met een
groote troep. Wanneer zy een groote meloen
plaats willen beReelen, zoo begeeft zig
een groot gedeelte ,in de Tuin , fchaart
zich in een r y , en op een middelmatigen af-
Rand van elkanderen; zy werpen de een den
anderen de meloenen to e , die ieder met behendigheit
en verbazende gaauwheit ontvangt
en overgeeft. De ry die zy formeeren eindigt
gewoonlyk op een berg: dit blies ge-
fchiet in een diepe Rilte.
Deze dieren hebben een byzondere natuur-
lyk e fchranderheit om die geene te leeren
kennen die hen beoorlogen, en zoeken middelen
, wanneer zy aangetaR worden, om
elkanderen te helpen en te verdedigen. Hunnen
wapenen zyn takken van boatnen die zy
affeheuren , Reenen die zy opvatten enhuiv
ne drek die zy in hunne handen laten vallen,
zy werpen dit alles hunne vyanden naar
het hooft. Geen hunner ontwykt het ge.-
vecht, o f zit ledig: zy begeven zich in ’ t
open veld , fpringen met de uiterRe vaar-
digheit van den eenen boom op den anderen
; zoo ’ er- >een gekwctR w o rd , zoo
fchreeuwen zy alle op een verfchrikkelyke
wys , en verdubbelen hunnen yver. Moeten
zy een Rivier overtrekken, zoo' vergaderen
zy in een zeker getal, klimmen op
. een boom, houden elkanderen by de kop en
Raart vaR ; doen dezen keten door Rerke
bewegingen flingerén; waarop de bovenRe
op een téken los laat, zy üingeren dus voorwaarts,
de eerRe o f laatRe grypt een Ram
van een boom o f iets anders aan,1 en trekt
de overigen tót zich.
De Aapen eten gaarne vruchten, vooral
• druiven en appelen, bloemen, wormen,
fpinnekoppen , luizen en ander diergelyk ongedierte.
Hunnen fmaak is zeer fyn : zy
gewennen zich zeer wel aan het voedzel der
•menfchen, gemeenlykroovenzy, opdegierR
en ryRvelden, de fpyze der maijérs. Het
fchynt dat het vernuft dezer dieren door de
ilaverny niet gekrenkt w o r t ;, want zy zyn
in de huizen niet minder liRig, Rout, wel-
luRi-g, bedriegelyk en befchimpent. Zy.zet-
* -ten zich op hun-achterRe om te c e ten , en
houden het voedzel tuïïchen hunne’ pooten*,
van welke zy< zich als een hand bedienen.
-Men leert hen met weinig moeite op de koort
danfen , zich aan een hultafcl opfehikken,
een rad draijen, vuur aanleggen, vaten was-
fchen , met de kruiwagen Joopen , op de
.trommel flaan, omheïfen, glaazen jpoclen-,
•ca