
4X0 H A A K . H A A N .
boflchen , alwaar z y zich met mieren eijeren
■ voeden , tot dat zy lterk beginnen te worden
, en zich gewennen om pynappelem te
eeten , fchoon deze hennen zeer_ vruchtbaar
zyn , zoo is het getal van deze vogelen echter
niet meenigvuldig , om dat de roofvogelen,
de Voflen en. andere dieren, ’er een menigte
verflinden..
Men vint deze vogelen in een groot aantal
in het Noordelyk gedeelte van Engeland en
Schotland; men wil dat de-mannetjes enwyf-
jjes zich gewoonelyk ieder afzonderlyk by el-
kanderen. onthouden».
Kalkoenen.
De Kalkoenen zyn groote vogels * welke
uit Amerika z y n overgebracht*.. Z y zyn in
diervoegen vermenigvuldigt,. dat zy tegenwoordig
zeer gemeen in Europa zyn.. Mem
leid deze vogelen gelyk een kudde fchapen in.
het veld om hen te laaten graafen. ~
De kop en hals der kalkoen, is met een v e l
bedekt dat flap en los- is , het heeft weinig;
kleur , maar zet zich u i t , en verkrygt een
levendige purper kleur wanneer den vogel:
door eenige driften*beroert w.ord; het opper-
fte gedeelte van den kop , fchynt alsdan -met
drie kleuren bedekt, welke w i t , blaauw, en
purper zyn.. Men-ziet hen met de trotsheid
der Paauwen voortgaan , en op een. grootze
w y sh u n n e n Haart in het ronde, uitzetten^
^
Dezen vogel heeft een rood en vieezig. af-
hangzel, ’ t geen hem van den bek. afhangt,,
en een duim lang is; wanneer hy eet,krimpt
dit afhangzel op een verbazende wys in. De
Kalkoenen hebben geen fpooren aan de poo.-
ten.. Wanneer de mannetjes een weinig; oud
zyn onderfcheid men hen van de wyfjes ,
door een kleine bos hairen welke z y onder
den hals hebben. De w y fje s , welke men
Kaikoenfcbe bennen noemt, hebben , op dezelve;
plaats, een kleine vleefch-klomp,. zonder
hairen...
De Kalkoenen verfchillen van elkanderen
in kleuren : men heeft ’ér welkers vederen
zwart z yn , en een weinig wit aan de punten
hebben ;. anderen-zyn graauwachtig , en weder.
anderen eenigzins roodachtig. Men zecht
dat deze vogelen een zoo grooten af keer van
de roode kleur hebben , dat derzelver. be—
flrhouwing hen byna.verwoed maakt.
De- Kalkoenen leggen tweemaalen des jaars,.
aens in February, en< eens in Auguftus; ieder
J&gg&L heftaat. uit.vyftien eijeren.^ eenhenkan
*er twintig o f v y f en twintig uitbrbedèn; Deze
eijeren zyn wit, en- met kleine röodachtige:
flippen , die met geel gemengt, zyn gefpik-
kelt. Schoon dezen vogel aan. onze. lucht-
ftreek vry wel gewend is , zoo zyn de jongen
echter zeer teder om in hunne eerfte jeu<*d.
op te voeden; maar wanneer dezen tyd voor-
by is , werden zy fterk en kragtig, emweder-
ftaan de koude vry w e l , het is zelfs geduu-
rende den vorft dat de jonge Kalkoenen het.
vetfte worden : z y wederltaan vry wel in de
openlucht, de-koude en de vorft..
Een bekwaame Hoefpachteres heeft my onderricht
dat zy opgemerkt heeft,, dat het foort
der graauwe Kalkoenen., het fterkfte is :. zy
heeft mét een goeden uitflag de handel wys in
’t werk geftelt om jonge kalkoenen, in.het water
te dompelen: zoo ras zy uit de eijeren koomen
: zy wierden hier door veel fterker; en{
z y heeft hen altoos- zonder moeite, opge—
kweekt., De eerfte dagen voed men ze met
wyn en brood , en vervolgens met een deeg
die van meel en gekapte brandnetelen.zamen—
geftelt is ; wanneer zy een, maand, oud zyn.
kan men ze in het veld. laaten. graazen, Mem
moet oplettende zyn 'om hen van water te:
verzorgen , en vooral in de zoomer wanneer
het zeer heet is._
In eenige landen kapoent men dexKalkoe~
nen, en. meft hen ,met. ze een deeg, die vam
eijeren, brandnetels-en zemelen zamen. geftelt:
is r te doen inzwelgen..
Men heeft i-n Louiüana èen menigte wilde- •
Kalkoenen : zy koomen ih gedaante met de:
onze overeenmaar hunne pluimagie is donker
zw a r t,, en met een goudkleurig.ftreepje.
geboort ; ’t geen hen veel fraaijer doet zyn..
Wanneer de Inwoonders op deze vogelen
jaagen willen^ begeven zy zich naar een plaats
alwaar men veel brandnetelen heeft: r zy laaten
huniie honden los , de Kalkoenen ont—
wyken deze met zeer. fhel te loopen ; maar
wanneer de honden, hen-, achterhaalt hebben ,,
vliegen zy op de takken der boomen ;• alsdan
konnen de Jaagers hen omringen, en den ee-
nen naar den anderen, dooden , zonder dat
een eenige hen ontkoomt.. De Inwoonders
van dit land vlechten- djé kleine vederen van
deze- vogelen te zaamem, om-’er een foortt
van kleine mantels voor. den winter van zaa—
men te ft ellen.; van de vederenmaken z y waai—
jers, emzonnefchermen.
K u r a s s au SC he. H a a n , I n d ia a n —
s é h e . H a-a n o f P a a u w l e s , Gallus. In—
, dlcusi. Dezen vogel verfchilt .veel van de;
Kalkoen.. Mem zou. haeter gedaan, hebben „
wan-f-
HAAS.-
wanneer men hem Perfiaanfche Haan , ge-
noemt had , naar de plaats, alwaar men hem
vind ; men heeft ’er mede in Afrika. Dezen
vogel is niet grooter als een middelmatige
Kalkoenfche Hen : deszelfs kleur is zwart,
en zy heeft een geringe weerfchyn van een
■ andere kleur. Men onderfcheid hem lichte-
lyk van de Kalkoen door zyn en kop die met
één kuif bezet is , welke zich van den bek
•tot aan het begin van het achterhooft uit-
ftrekt ; deze kuif is uit zwarte vederen zaa-
merigeftelt, welke meer als twee duimen lang
zyn.
De Engelfchen hebben een foort-yan Haatten
, welke zy Haanen van JVendboven noemen
, en die zy op de jacht gelyk roofvogels
•africhten.
Vermits de Engelfchen een fterke geneigt-
heid voor de Haanengevechterr hebben , zoo
is het ongetwyfelt by hen , dat men het
fchoonfte foort van dezej dieren zoeken moet,
•en dat dezen vogel tot volmaaktheit gebracht
kan worden door de volmaking van de foor-
ten. Hier om doen de Engelfche Kooplieden
Haanen van Hamburg koomen , welke
naar. deze ftad Hatnburgfche Haanen genoemt
^worden. Deze Haanen hebben een groot-
fche .geda anteen fchoone gekleurde vederen
; de .bouten en hét onderfte gedeelte van
den buik zyn fluweel zw a r t; ’t geen hen de
naam van Flmvéelbroek , heeft doen verkry-
gen.
B an tam s che H aan. Dit is een foort
van kleine Haan , die zeer ftout en kloekmoedig
is , hy vreeft den fterkften vyandniet,
en vecht zelfs tegen honden en katten. Zy-
ne vederen hebben een fchoone oranje achtige
kleur : zyn borft , buik , en bouten zyn
zwart : ^ langs de bouten befpeurt men lange
en ftevige vederen , welke twee duimen over
•de knyen uitfteeken, en welke men Laarzen
noemt. Deze vogelen zyn van Bantam op
het Eiland Java oorlpronkelyk.
H A A S 1, Lepus, een viervoetig graan-
eetent dier. Men geeft gemeenelyk aan het
wy fje de naam van Moerhaas, en aan de jongen,
die van Haasjes. Deze dieren zyn te wel
by een ieder bekent, dan dat zy een andere
befchryving nodig zoude hebben , als w y ’ er
van geeven zullen , met van hunne zeden en
levens wys te fpreken.
P<2 .talrykfte foorten van dieren zyn de
nuttigfte n ie t, zecht den Heer de Buffon ,
niets is zelfs fchadelyker als diemeenigte van
rotten, veldmuizen, fprinkhaanen , rupzen,
H A A S . 4 I t
en zoo*veel andere infecten , welkers talloo-
ze vermeerdering veel eer door de Natuur
fchynt toegeftaan en gedult, als gebooden te
worden ; maar het foort der Haafen'en Ko -
nynen heeft voor ons het dubbele voordeèl
van het getal en de nuttigheic. De Haafen
zyn algemeen , en zeer overvloedig in alle
landen der wereld verfpreid ; zoo men ’er dc
Noordelyke landen van uitzondert. De Ko-
nynen vermenigvuldigen alomme op een verbazende
wys. ( Zie K o n yn .
In de landftreeken welke tot het vermaak
der jacht gefchikt zyn , dood men zomtyds
vier o f vyr hondert Haafen op eenmaal. Deze
dieren zyn altoos in ftaat om voort te tee-
lcn, en zelfs van hun eerfte jaar a f, de wyfjes
dragen niet langer als dertig o f een en dertig
dagen , zy brengen drie o f vier jongen
voort, en zoo ras zy geworpen hebben, ontvangen
zy de mannetjes weder, zy ontvangen
hen medé ■ wanneer zy zwanger zyn. Deze
wyfjes hebben twee foorten van onderfcheide
en van elkandere afgezonderde lyfmoeders,
welke onafhankelyk van elkanderen werken
konnen, het geen veroorzaakt dat zy op ver-
fchillende tyden ontvangen en werpen konnen
, door middel Van deze twee lyfmoeders,
en dit veroorzaakt mede , dat, in dit foort
van dieren, de tweede bevruchting zoo meenigvuldig
is , als zy in andere dieren , zeldzaam
i s , welke dit werktuig niet dubbelt
hebben.
Het is zomtyds vry moeijelyk om de mannetjes
en wyfjes van deze dieren, van elkanderen
te onderfcheiden , vooral wanneer z y
noclï jong zyn , om dat de mannetjes als dan
uitwendig, noch zakje, noch zaadballen hebben
, en dat in de wyfjes het hooft van de
kittelaar byna zoo groot als dat van de roede
der mannetjes is ; en dat de fcheede der baarmoeder
, byna , niet zichtbaar is ; wat meer
is , de wy fjes zyn veel ritziger als de mannetjes
, en dekken hen voor-dat zy van hen
gedekt worden , dit heeft aanleiding gegee-
ven om te zeggen, dat men .onder de Haafen
veel hermaphroditen heeft.
yacques Dufouilloux , zecht in zyne Verhandeling
over de y-acht, |J Traité de la Véne-
rie , dat men het mannetje onderfcheiden
kan, wanneer het uit zyne fchuilplaats voort-
koomt, vermits zyn aehterfte gedeelte wit is,
o f wel door de fchouderen , welke gemeenelyk
rood , en met eenige lange hairen bezét
zyn : het mannetje heeft behalven dit , een
veel korter en ronder kop; de hairen van de
knevels lang , dc ooren k o r t , breed en wic-
? f f ^ achtig s
« i ■ '- •< -ry